Ach die Peenhaar, wat een aller ellendigste dingen maakt hij toch mee in zijn kindertijd! In negenenveertig korte, tragikomische verhalen die zijn gebaseerd op zijn eigen jeugd in het Franse dorp Chitry-les-Mines in de tweede helft van de 19de eeuw schetst auteur Jules Renard (1864-1910) de lotgevallen van het roodharige buitenbeentje Peenhaar (Poil de Carotte).
Zijn meedogenloze moeder – steeds aangeduid als Madame Lepic – heeft de pik op haar jongste. Geen gelegenheid laat ze voorbij gaan om Peenhaar te kleineren, dwars te zitten en hem de Assepoesterklusjes in en om het huis te laten opknappen. De rest van de familie staat erbij en kijkt ernaar – geen mens die de arme jongen te hulp schiet.
Iedere avond stuurt Madame Lepic Peenhaar bibberend van angst in het stikdonker het erf op om het kippenhok te sluiten. Zijn grote broer en zus weten zich voor dit klusje succesvol te drukken. De door hem begeerde trompet die zijn vader als cadeau voor hem meebrengt, verdwijnt wreed bovenop de kast omdat hij het ‘verkeerde’ antwoord geeft op een vraag. En zijn moeder laat hem ten overstaande van het hele dorp voor het huis zitten naast een kom vol met uit zijn haren gekamde, verdronken luizen.
Wie dagelijks zo op de kop wordt gezeten zal zijn eigen redding moeten organiseren. Dat is precies wat Peenhaar doet. Hij houdt zich stoïsch onder de pesterijen en liegt er lustig op los om zich het vege lijf te redden. Op een dag trotseert hij iedereen door koppig geheel en al te stoppen met drinken.
Ieder hoofdstuk gaat vergezeld van één kleine, argeloos ogende, zwart-wit-tekening van de Franse kunstenaar Félix Vallotton. Na de eerste uitgave in 1894 die een succes wordt, volgt in 1902 een versie met illustraties.
Maar pas op, verwacht geen tranentrekkende, nostalgische verhalen. Dit boek is knetterhard, zo hard als de ijzeren hak die op Peenhaars hoofd landt tijdens het tuinieren, waarna de liefdevolle verzorging niet Peenhaar maar broer Félix ten deel valt (die flauwvalt bij de aanblik van het bloed dat daarbij vloeit).
Ingehouden, met ogenschijnlijk koele afstand en een wonderlijk gevoel voor humor schetst Renard zijn eigen jeugdherinneringen in en om het huis. Dialogen spelen daarin een centrale rol. Zo te lezen heeft hij zich de gesprekken thuis heel precies kunnen herinneren. Overigens spaart Renard zichzelf in dit alles niet. Peenhaar kan óók wreed zijn. Een mol moet en zal dood, net als een oude kat die hij met een buks naar de kattenhemel knalt.
Diep in zijn hart weet Peenhaar precies wat hij waard is, zijn kern is vast. Door het nieuwe dienstmeisje laat hij zich met ‘u’ aanspreken en wanneer hij eenmaal naar kostschool gaat durft hij zijn vader per brief te corrigeren. ‘Beste papa, […] Je hebt niet gemerkt dat het dichtregels waren.’ Zelfs zijn moeder krijgt hij eenmalig op de knieën door te weigeren voor haar een pond boter te halen.
Een boekenkast zonder Peenhaar hoeft niet. Met een beetje zoeken vind je voor slechts €8,00 een ramsj-exemplaar met vrolijk oranje-linnen rug.
Jules Renard, Peenhaar |Uitgeverij Meulenhoff, 2015 | vertaling Thérèse Cornips | illustraties Félix Vallotton | ISBN 9789029090834