plant

Oogsten voor struikrovers

Om te oogsten hoef je geen tuin te hebben, ook is buiten wonen geen vereiste. Middenin een grote stad kan het, zelfs zonder dat je moeite hebt hoeven doen voor het kweken van planten. Dit jaar kreeg mijn gerichtheid op de natuur een nieuwe dimensie.

Het sinds dit voorjaar rondwarende coronavirus heeft afgezien van ziekte en zorgen tal van andere nare dingen gebracht, variërend van het gemis van dierbaren en het verlies van onbevangen bewegingsvrijheid tot aan nachtmerries vol dystopische vertellingen. Toen ik helemaal aan het begin van dit alles met schrik bemerkte dat ik de weinige keren dat ik mijn neus buiten de deur stak ternauwernood durfde te ademen, omdat het voelde alsof de lucht besmet was, besefte ik dat het zo niet langer kon. Iedere dag naar buiten, hield ik me voor, want dit gaat nog wel even duren en anders ben je koekoek tegen de tijd dat de hele corona-toestand voorbij is.

Ricardo en ik besloten de stad waar we al zo lang wonen opnieuw te gaan verkennen en dat te voet te doen, ons daarbij richtend op flora en fauna in de stad. Hoe ver kunnen je benen je eigenlijk dragen vroeg ik me af en welk groen in de stad is dan bereikbaar? Je kunt verder komen dan je denkt, weet ik nu en dat geldt zelfs voor een asportieveling als ik. 

Als wandelaar heb je wonend in Den Haag geluk, want deze stad heeft een zee met duingebied, bossen, talloze parken, plantsoenen, kades en zelfs een haven waar van alles te ontdekken valt. Er samen op uit trekkend gingen wij een nieuw verbond aan met elkaar en onze stad. We bewandelden alle windrichtingen, ontdekten nieuwe plekken en beleefden de seizoenen intenser dan anders.

De struikrover | Zweden | 2017

Onze tochten herinnerden aan mijn moeders vroegere omzwervingen door Utrecht en omgeving. Met  rode wangen van het fietsen, en geestelijk nog helemaal in haar eigen wereld, kwam zij na zo’n dwaaltocht thuis met een armvol schaamteloos van struiken geknipte takken en uit bermen geplukte bloemen. In elk van haar handtassen zat standaard een kleine kniptang, want buiten zijn en zonder ‘oogst’ terugkeren was ondenkbaar. Er was altijd wel iets waar haar oog op viel en dat mee naar huis moest: een stukje sterretjesmos, een tak kardinaalsmuts, een doorsnee paddenstoel of een roosje.

Wanneer mijn vader weleens bezorgd informeerde of dat eigenlijk wel mocht, antwoordde zij met rotsvast zelfvertrouwen dat men alles ‘wat overhangt’ gerust mag plukken. Zo’n beetje alles viel binnen die definitie voor haar. Ook voor het remmend bedoelde argument van derden ‘Wat als iedereen het zou doen?’, was zij niet vatbaar, want dat was volgens haar eenvoudigweg niet aan de orde. Beboet of berispt is zij bij mijn weten nooit. Het leverde haar bij vriendinnen de bijnaam ‘de struikrover’ op.  

Mijn moeders ‘oogst’ kwam altijd op basis van esthetische overwegingen tot stand, niet op grond van eetbaarheid. Voor voedsel en de bereiding daarvan heeft zij nooit enige belangstelling getoond. Daarin verschil ik van haar. Mijn liefde voor het plantenrijk erfde ik van haar, maar haar durf om binnen het gezichtsveld van brave burgers er lustig op los te plukken ontbeer ik. Bij mij verdwijnen heimelijk geknipte takken onmiddellijk onder mijn jas en als ik blikken op mij gericht voel, beheers ik mij ten ene male. Zo ging dat tenminste tot aan dit voorjaar, inmiddels ben ook ik de schaamte voorbij. Corona heeft me daartoe gedreven, want nu de overheid ons momenteel zoveel genoegens ontraadt of verbiedt, ben ik van mening geworden dat een klein genoegen als wildplukken een tijdelijk grondrecht is.

Dat er in de stad zomaar allerlei eetbaars groeit, boeit Ricardo en mij. Veel mensen lopen gedachteloos voorbij aan datgene waar wij ons verrukt op storten. In de lente begon het bij de vele bloeiende vlierstruiken in Den Haag Zuidoost. Langs de kant van de weg plukten we zoveel crèmekleurige vlierbloesemschermen dat onze handen bedekt raakten met een fluwelig laagje bloemenstuifsel. Vanaf het balkonnetje van een naastgelegen flat informeerde een oude dame die ons gadesloeg nieuwsgierig wat wij ermee van plan waren. Thuis wasten we de bloemen terwijl talloze minutieuze wezentjes van de insectenwereld zich uit de voeten maakten. Samen met schijven citroen baadden de bloemen een nacht in een pan met water. De volgende dag kookte ik de vloeistof met suiker in tot de begeerde vlierbloesemsiroop. Eén fles limonadesiroop bewaarden we voor Kerst, want de lente proeven op een feestdag in de winter lijkt me gelukzalig.

Na de weken van de bloeiende vlier braken de hoogtijdagen van het alom gehate zevenblad aan. Een onuitgenodigd, woekerend gewas dat als onkruid te boek staat. Ik beloof je, geen mens zal je beletten het te plukken, waar dan ook. Het blad consequent verwijderen is trouwens meteen een goede manier om er vanaf te komen. Beter zelfs dan te proberen deze woekeraar uit de grond te spitten, want aan ieder door jouw spade gemist stukje wortel ontspruit vrolijk een nieuwe plant. Door de bladeren keer op keer weg te halen zal het wortelgestel het op zeker moment opgeven. Was de bladeren goed en roerbak ze samen met een gefruit uitje en knoflook. Maal er wat zeezout en peper over en het zal je smaken. Ook brandnetels zijn de moeite waard. Met wat moeite levert dit onkruid je een fijne soep op, of een geurige kop thee. Passanten zullen je beslist meewarig bekijken wanneer je met handschoenen aan brandneteltoppen staat te knippen, maar stichtelijke vermaningen hoef je in ieder geval niet te verwachten. En die wetenschap stelt mij gerust.

Hoe anders is dat bij de rozenbottels in de duinen waar Ricardo en ik vanaf de nazomer onze zinnen op hadden gezet. Vanaf de lente, toen de geurige, wilde rozen nog als voorbodes aan de stekelige struiken prijkten, zagen wij de potten goddelijke jam al voor ons. Maar voor de herfstpluk van de verlokkelijk oranjerode vruchten in het Westduinpark – onder het toeziend oog van de talrijke wandelaars – moest ik innerlijk wel wat overwinnen. Bovenal vreesde ik een autoritaire boswachter tegen het lijf te zullen lopen. Eten zeemeeuwen en vossen soms rozenbottels, vroeg ik me af; wie of wat ontrieven wij eigenlijk door ze te plukken?

Gelukkig vond ik in mijn winterherinneringen beelden van de ontelbaar vele gerimpelde, verdroogde exemplaren in de duinen de legitimatie voor mijn pluk. De duindieren waren blijkbaar blasé voorbij gestapt of gevlogen aan de vruchten die wij zo begeerden. Toen ik mij eenmaal door al deze gedachten heen had geploeterd en de eerste rozenbottels in de tas landden, ontwaakte de struikrover in ons beiden. We moesten elkaar uiteindelijk manen om te stoppen. Telkens zagen we ergens nog een rozenbottel zo groot en rood als een kerstomaat die ons verlokte. Eenmaal thuis bleek het ontpitten en tot jam verwerken van zoveel vruchten een flinke klus, dat wel, maar O wat is het resultaat het waard geweest. Zoals een eekhoorn met zijn voorraad beukennootjes in de weer is, zo stapel ik met genoegen onze jampotten in het keukenkastje.

Ook als je geen duingebied om de hoek hebt, kun je trouwens rozenbottels plukken. In een gemeentelijk plantsoen of langs fietspaden zie je ze regelmatig. Wacht er niet te lang mee want nu zijn er nog net ongerimpelde exemplaren. Wel even opletten of het wilde rozenstruiken zijn; of de bottels van gecultiveerde rozen eetbaar zijn weet ik niet – ik zou het er niet op wagen.

Wanneer je eropuit trekt en oplettend bent, zul je vanaf de lente tot en met de herfst meer eetbaars ontdekken in je eigen (stedelijke) omgeving dan je voor mogelijk hield. Zo dacht ik tot voorkort dat bramen plukken niet tot mijn mogelijkheden behoorde omdat er geen bramenstruik in onze volkstuin staat en ik niet in Drenthe woon. (Vanwege een lieve vriend die deels in Drenthe woont en daar ieder jaar na excessieve bramenpluk in het vrije veld een kelder vol jam bij elkaar weet te koken, heb ik de gedachte opgevat dat men in die provincie moet zijn om bramenjam te kunnen maken). Totdat wij dit jaar tijdens een van onze avondlijke stadswandelingen ontdekten dat er volop bramenstruiken staan langs de kanten van een kanaal dat door onze eigen wijk loopt.

Mensen, plukken maar voordat de winter komt. Lange leve alle struikrovers!