werk

Objectnummer 1058741

In de winter van 1974 kreeg ik als zesjarige een lappenjurk. Die was genaaid door hobbynaaister Eef Timmermans-Ooms (1940-2011) – de beste vriendin van mijn moeder. Het was liefde op het eerste gezicht. In 2019 is mijn kinderjurk toegevoegd aan de collectie Mode van Kunstmuseum Den Haag en staat sindsdien permanent opgesteld in de tentoonstellingsvleugel Wonderkamers.

Ik was als kind al dol op mode en in het bijzonder op de kleding van Eef. Wat zij maakte, beantwoordde aan mijn gevoel voor schoonheid. Wat mooi was en wat niet – daarvan was ik me al op zeer jonge leeftijd bewust. Het verhaal gaat dat ik, al voordat ik kon praten, een voorkeur had voor bepaalde kledingcombinaties. In het geval de mij verzorgende volwassene hier geen weet van had en zomaar wat deed, verzette ik mij met mijn hele lijfje tegen het aankleedproces, net zo lang totdat de naar mijn idee juiste set werd aangeboden.

Deze jurk was mijn favoriet vanwege het tonale kleurgebruik in oudroze en rood- en paarstinten, de gestileerde bloemmotieven, het sluike lijfje van Afghaanse geborduurde stof, de fluwelen afzetting langs de hals en de wijde, aangerimpelde rok met oprijgjes. Ik vond het een kunstzinnige jurk – bijzonderder dan wat confectie in winkels te bieden had – en dat sprak me aan. Daarbij kwam nog dat ik er de hand van Eef in voelde, van wie ik veel hield. Haar dochter Lise was mijn vriendinnetje. Het was een van de weinige gezinnen waar je als kind logeerde en je je even geliefd voelde als de eigen kinderen.

JvO, Zelfportret als kind, acryl op fotoprint, 2022
JvO, Lappenjurk, acryl op papier, 2022

Eef had in de jaren 70 een bloeiend kinderkledingwinkeltje aan huis dat ‘Jip & Janneke’ heette. Het bevond zich op de door haar man daarvoor geschikt gemaakte zolder aan de Cornelis Schellingerlaan in Zeist. Hier verkocht zij tweedehands kinderkleding en door haarzelf genaaide kleding. De stoffen die zij gebruikte voor haar naaiwerk kocht zij bij de toen onlangs geopende winkel van ‘Laura Ashley’ aan de Oudegracht in Utrecht en op de Utrechtse lapjesmarkt. Ook bracht zij stoffen mee van kampeervakanties in Frankrijk.

Mijn moeder had al evenveel kleurgevoel als Eef en kon op haar beurt aardig breien. Lise droeg door Pien gebreide truitjes en vesten en ik door Eef genaaide jurken en kieltjes. De hippe vriendinnen ruilden en kochten elkaars werkstukken. Dat was typerend voor het progressieve milieu waarin ik in de jaren 70 opgroeide. Men leende elkaars spullen, las boeken over moderne kinderopvoeding en feminisme, en voerde op weekendavonden met bevriende echtparen diepgravende gesprekken over relaties en de problemen die zich daarin kunnen voordoen. De kinderen werden dan de slapen gelegd in de echtelijke sponde van de bevriende partij en diep in de nacht half in slaap naar huis vervoerd.

Er werd in de kring van mijn ouders afgezien van genaaid en gebreid, volop gehaakt, gesponnen en geweven. Van alles en nog wat werd gekleurd of getie-dyed met plantaardige kleurstoffen. Men bakte zelf brood, deed aan emailleren of macramé, leerde pottenbakken en verfde nostalgisch ogende tweedehands meubels in bonte kleuren. Pien bewonderde al deze vormen van handarbeid bij anderen, maar hield het bij breien en het verven van meubels. Aan mijn vader ging de ambachtelijke trend overigens volledig voorbij. Hoe dan ook, dit was de kring waarin mijn ouders zich als jonge dertigers bewogen. Die sfeer kleurde mede mijn kindertijd.

De met riettegels belegde woonkamers van toen waren rijkelijk gevuld met planten, rotan stoelen en biezen krukjes, serviesgoed van Arabia en kunstzinnig ogende voorwerpen uit ‘grootmoeders tijd’ of verre, liefst Oosterse landen. Voor de ramen hingen hippie-esque gehaakte, of van Nederlandse folklorestof genaaide gordijnen. In mijn herinnering had iedereen destijds tenminste één diepgroen geschilderde wand in huis en een letterbak vol miniaturen. Mijn ouders gingen slechts kortstondig mee in deze trend, na de juist door ‘Goed Wonen’ geïnspireerde begintijd van hun huwelijk.

JvO, Lamp, 2017, gemengde techniek

Rond 1977 mieterde mijn moeder – met van nature een modernistische, calvinistische inslag en een hang naar orde – de hele rimram het huis uit, tot lichte teleurstelling van mijn vader die wel van dit soort ‘gezelligheid’ was gaan houden. Deze zelf aangemeten ‘bohemien-stijl’ was voor hem meteen een geschikt middel geweest om zich los te maken van het conservatieve, ‘chique’ milieu, waarin hij was opgegroeid. Na mijn moeders interieurzuivering kwam er esthetisch gezien rust in ons huis. In de jaren 80 zouden veel van mijn ouders’ vrienden hun voorbeeld volgen.

JvO, Thuis, 2017, gemengde techniek
JvO, Pien, Sjoert en Eef, acryl op fotoprint, 2022

De mode biedt een vergelijkbaar beeld. Vanaf eind jaren 60 raakten zowel confectie als couture beïnvloed door de hippie-beweging. Dit echode nog lang na in de jaren 70. Op iedere straathoek kon je destijds bont gekleurde ‘India-jurken’ in T-model kopen (tot mijn verdriet niet in kindermaten) en geborduurde mini spijkerrokken, versierd met ronde spiegeltjes. Veel modeontwerpers lieten zich inspireren door Westerse mode uit het verleden en kleding uit India en Afghanistan. Dit had een uitbundig gebruik van stoffen tot gevolg en kleding met bedrukte en geborduurde versieringen. In de lappenjurk van Eef uit 1974 zijn al deze elementen duidelijk te herkennen. De jaren 80 brachten rust en ratio in de mode- en interieurvormgeving.

Veel van mijn te klein geworden kinderkleding verplaatste zich naar mijn vriendinnetje. Duurzaamheid avant-la-lettre zou je het kunnen noemen. Daar was niet zieligs aan. In die levensfase wilde Lise niets liever dan de kleren van haar ‘grote’ vriendin dragen. Zij had een twee jaar oudere broer en op zijn te krap geworden kleding zat zij niet te wachten, zoals mijn twee jaar jongere broer geen prijs stelde op de mijne. Eef en Pien naaiden en breiden niet alleen voor ons, zo nu en dan creëerden zij ook bijpassende outfits voor onze poppen. Dat vonden Lise en ik fantastisch. Deze lappenjurk van Eef ging dan ook vergezeld van een poppenjurkje. De bijbehorende lappenpop – met een lijf van donkerbruin katoen, donkerblauw-wollen, lange haren en een geappliqueerd gezichtje – eveneens van Eefs hand – is helaas verloren gegaan tijdens een lekkage in huis.

Door de oprijgjes te verwijderen, kon ik mijn lievelingsjurk enkele jaren langer dragen. Naar school droeg ik er een T-shirt  onder – dat was toen nog een tamelijk nieuw en hip soort kledingstuk – en bij feestelijkheden een crèmekleurig, zijden blouse met puntkraag. Zwarte laarzen met rits en platte crêpezool van het merk Renata maakten de look compleet. Mijn beide grootmoeders gruwden van mijn schoeisel – dat voelde ik duidelijk, maar de combinatie ‘laarzen’ en ‘zijde blouse’ stemde mij als kind uitermate tevreden. Ik voelde mij daardoor ‘groot’. Als ik dan ook nog bloemen uit de tuin mocht meebrengen voor de juf van school kon mijn dag esthetisch gezien niet meer stuk.

Dat ik mijn haar kort droeg als kind, was overigens niet uit vrije wil – liever wilde ik lang haar. Het voor de jaren 70 typerende ‘Mireille Mathieu-kopje’, zoals dat heette naar de gelijknamige Franse zangeres, was de keuze van mijn hippe moeder, die precies hetzelfde kapsel had. Zelfs mijn jongere broer had een vergelijkbare coupe. Daarbij kwam nog dat mijn kleuterhaar doorging voor onhandelbaar wild, à la dat van Floddertje van Annie M.G. Schmidt & Fiep Westendorp, met wie ik mij identificeerde qua haarstijl. En werd beslist ongeschikt geacht om soepeltjes te vlechten. Pas toen ik op een dag op het verlanglijstje voor mijn verjaardag slechts één wens noteerde: ‘lang haar’, mocht ik mijn haar laten groeien. Na enige tijd had ik dan eindelijk twee fel begeerde staarten (crèmespoeling bleek de oplossing te zijn voor recalcitrant haar).

Floddertje – Allemaal kaal, Fiep Westendorp, 1973

Aan het einde van de zomer wandelde ik op een dag van school naar huis en passeerde daarbij zoals altijd een zeker hoekhuis met fraaie tuin. Ik stopte er vaak om naar de bloemen te kijken. In die tijd van het jaar hingen er takken met rijpe bramen over het hek. Omdat ik ook toen al dol op bramen was en ik de kleur zo mooi vond passen bij mijn lappenjurk, plukte ik er een aantal en stopte deze in het losse stoffen zakje op de borst. ‘s Avonds betreurde ik dat ten zeerste, het had lelijke vlekken veroorzaakt. Al spelend had ik die middag geen tel meer gedacht aan de bramen. Na talloze wasbeurten vervaagden de vlekken, mijn herinnering niet.

Foto: Jan Zweerts, Wonderkamers, 2019, Kunstmuseum Den Haag

Nadat ik er definitief uitgroeide, bleef de lappenjurk bewaard bij mijn ouders thuis en raakte uit het zicht, totdat ik decennia later twee nichtjes kreeg: Justine (2002) en Inge (2004). Beiden hebben de jurk, die voor hen bijna magisch was – want ooit van hun tante geweest – met dezelfde dromerij in hun hart gedragen als ik. Met de schenking in 2019 aan het Kunstmuseum Den Haag heeft deze door fantasie en liefde gekleurde lappenjurk – die in veel opzichten zo typerend is voor de jaren 70 van de 20e eeuw – nu een museaal, wie weet ‘eeuwig’ leven gekregen, als objectnummer 1058741.


Wonderkamers, Kunstmuseum Den Haag
Dinsdag t/m zondag, 10.00 – 17.00 uur