Daar waar ik als baby nog gedoopt ben in de traditionele, witte familiedoopjurk met dito mutsje wandelde mijn net iets jongere broer in 1973 zelfstandig in een zwart ribfluwelen broekje de moderne Thomaskerk in Zeist (1962) binnen om in een oecumenische dienst vol hippe ouders te worden gedoopt. Het schetst het ontwikkelingsproces van mijn moeder en vader, en dat van vele anderen in die tijd.
Tijdens de vooruitstrevende doopceremonie van mijn broertje werd ik gestald in een lokaal waar een dame zo sloom voorlas uit de kinderbijbel dat ik er nooit meer heen wilde. En dat hoefde dan ook niet want mijn ouders hadden de anti-autoritaire tendensen in de pedagogiek van de jaren ’70 welbewust op hun opvoedstijl laten inwerken.
Nadat echter op een avond een van huis naar huis trekkende, nieuwe dominee hel en verdoemenis had uitgestort over mijn kritische vragen stellende ouders was de maat vol. Sinds generaties van beide zijden in de familie Nederlands-Hervormd of niet, zij zegden resoluut het lidmaatschap van de kerk op. Dit tot verdriet van de grootouders, die later zouden klagen dat ik “slecht was opgevoed” toen tijdens een logeerpartij bleek dat ik geen enkel kerstlied kon zingen.
Na de hel-en-verdoemenis-dominee was het bij ons thuis voor altijd gedaan met de kerk. Ook toen wij in Utrecht nota bene direct naast de Nederlands-Hervormde Wilhelminakerk kwamen te wonen waar de vader van mijn vriendinnetje dominee was, gingen wij ’s zondags niet naar de kerk en hoefden mijn broertje en ik niet naar Zondagsschool. Onze ouders stuurden ons naar een openbare school in plaats van een christelijke. Zelfs met Kerst waren wij niet in de kerk te vinden. Mijn vader maakte er een gewoonte van om tijdens familiebijeenkomsten van leer te trekken tegen de paus, geestelijken en het christendom in het algemeen. En mijn moeder wist er zonder wroeging zo nu en dan flink op los te vloeken.
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Als zesjarige intrigeerde het christelijk liedboek op de piano van mijn grootmoeder mij. De lange zinnen vol geheimzinnige woorden trokken mij sterk aan. Het leken gedragen, toverachtige bezweringen. Met bungelende benen, gezeten op de hoge pianokruk probeerde ik te duiden wat er stond, terwijl ik naar eigen inzicht bijpassende ‘pianomuziek’ speelde.
De christelijke liedteksten gaven mij de indruk dat het volwassen leven niet altijd een pretje zou zijn en dat wat steun in de rug in de vorm van God soelaas zou bieden.
Op een dag schreef ik zelf een hartstochtelijk pendant dat ik, mij alleen thuis wanend, ten beste gaf op onze piano. Hierin probeerde ik uitdrukking te geven aan mijn leedwezen over het heengaan van Jezus. Mijn moeder en haar vriendinnen die ondertussen waren binnen gekomen lachten zich tranen en ik voelde me diep gekrenkt.
Mijn moeder kon dan wel stoer ‘nee’ hebben gezegd tegen de kerk, reminiscenties van het geloof leefden door in haar. Zonder dat er woorden aan werden gewijd, voegde zij op gezette tijden aan onze rijk gevulde boekenplanken een Bijbels prentenboek toe van Kees de Kort. Ieder vierkant boek uit de serie was gewijd aan één Bijbelverhaal dat in minimalistisch uitgebeende tekst werd naverteld en vergezeld ging van al even eenvoudige, aardse en uit ferme kleurvlakken opgetrokken illustraties.
“Ik heb geprobeerd van de traditie los te komen. Mijn Bijbelfiguren voldoen niet aan het clichébeeld. Tot de jaren zestig werden alle Bijbelse afbeeldingen nog in een soort Renaissancestijl gemaakt […] brave, paternalistische figuren. De opvatting bestond dat wat van bovenaf kwam het belangrijkst was. God heerste en was hét gezag. In de jaren zestig verschoof de aandacht echter naar het kind. Met dat uitgangspunt ben ik aan het werk gegaan. Maar het monumentale van het Bijbelverhaal wilde ik wel handhaven.“
Kees de Kort
Mijn broertje en ik waren dol op de prentenboeken van De Kort, die wij zowel alleen als samen intens beleefden. Van het vierkante formaat, de linnenachtige structuur van het harde omslag tot aan de grote, indringende illustraties en de pittige letter – alles was er goed aan. En dat vind ik nog altijd.
Mijn lievelingsboek uit de serie was In het begin. Door dit prentenboek is ‘… en God zag dat het goed was’ nog altijd een van de mooiste zinnen die in mijn hoofd ronddwalen. De herhaling van die ene zin – naar analogie met het Oudtestamentische scheppingsverhaal – in combinatie met de pure, sterke illustraties bereikten bij mij als kind volledig zijn doel.
Het boek begint met een beklemmende illustratie van een donkere, lege aarde en neemt de lezer in tekst en beeld mee: van de schepping van het licht en de lucht, het land en het water, de bomen en de planten, via de schepping van dag en nacht, naar de vissen, de vogels en de landdieren tot aan de schepping van de eerste mensen: Adam en Eva.
En nee, geen gezwam over Eva uit een rib van Adam, maar een illustratie van twee welgemoede, bruine mensen die in hun blote kont gelijkwaardig naast elkaar zitten op geel stro met klaprozen.
Kees de Kort (1934) is schilder, ontwerper en illustrator die (inter)nationale faam heeft verworven met zijn illustraties van Bijbelverhalen. In 1965 maakte hij een serie prentenboeken op basis van Bijbelverhalen. In 1992 werd de serie gebundeld in de Kijkbijbel (helaas met veel kleiner afgebeelde illustraties dan in de losse delen) die nog altijd geldt als een van de meest gelezen kinderbijbels. Verder heeft De Kort kerkramen en drieluiken in opdracht vervaardigd. In 1992 ontving Kees de Kort de Spaanprijs voor onder meer Wat de Bijbel ons vertelt. In 2013 werd hij door de United Bible Societies geëerd met de eerste Annie Vallotton Award voor zijn grote internationale verdienste op het gebied van Bijbelillustraties.