JvO, Als baby met mijn grootvader
Meerdere keren verdween mijn grootvader uit mijn leven en dook hij jaren later weer op. Daar lag familietragiek aan ten grondslag, die ik aanvoelde als kind maar nog niet kon doorgronden. In dit verhaal onderzoek ik mijn grootvaders leven, waarbij ik gebruik heb gemaakt van feiten, overleveringen, eigen herinneringen en mijn verbeeldingskracht.
Als kind noemde zijn vader hem liefkozend ‘Appelbloesempje’, vanwege zijn roze wangen en zachte natuur. ‘Broer’ was de bijnaam die zijn broers en zussen hem gaven. In de buitenwereld heette hij Å., naar een verre Deense voorouder, wiens voornaam sinds een eeuw door de stamboom slingerde. Tegen de tijd dat hij het levenslicht zag, was het Franse en Joodse bloed in de familie verwaterd. Al echode deze afkomst nog na in mijn grootvaders met Franse en Jiddische woorden versierde taalgebruik. Een mooi kind was het, met donkerblonde krullen en grijsblauwe ogen. Van nature even fijnzinnig, ijverig en leergierig, als gevoelig en prikkelbaar. Talentvol en tegelijkertijd zijn leven lang hunkerend naar bevestiging en beschermende liefde.
JvO, l. Appelbloesem | r. Mijn grootvader als kind
Hij was een zelfverklaard moederskind, maar hoe hij er als jongen ook naar verlangde – na zijn babytijd heeft hij nooit meer bij zijn moeder op schoot mogen zitten. Op hoge leeftijd vertrouwde hij ons dat toe, niet zonder emotie. Zijn nerveuze moeder had een broze gezondheid en lag overdag vaak te rusten op de sofa. Zij verdroeg haar hoofdpijnen in stilte, terwijl de oudste dochters om haar heen redderden. Aan wat er in die tijd van haar als vrouw werd verwacht ontkwam zij niet, maar voor traditionele vrouwentaken als het huishouden en het opvoeden van kinderen had zij in wezen geen belangstelling. Om de dagen door te komen las zij boeken, naaide kunstzinnige kleertjes voor de kinderen en borduurde gestileerde veldbloemen op tafelkleden.
JvO, l. Mijn grootvader als baby met zijn moeder | r. Handwerk
Haar huwelijk telde acht voldragen zwangerschappen, waarvan mijn overgrootmoeder in ieder geval de latere niet wenste. Gezien haar tengere postuur kon zij die fysiek ook niet aan. Volgens de overlevering weerde ze haar man af als hij ’s middags nadrukkelijk aanhalig werd. De kinderen begrepen niet waarom en vonden dat niet lief. Maar alleen zij wist wat er ’s nachts zou volgen en waar dat opnieuw in kon resulteren. Mijn grootvader Å. (1913-1989) was haar vijfde kind. Mijn moeder is diens eerste dochter. Zij herinnert zich haar grootmoeder als een rijzige, schimachtige figuur, die lachte noch sprak. Op een van de laatste foto’s die van haar zijn gemaakt, schuilt zij schuw, met treurige ogen achter de schouders van haar levenslustige, stoer gebouwde man. Haar leven is een verhaal apart.
‘Appelbloesempje’ was mijn ‘Eikeltjesopa’. Toen hij precies zo oud was als ik nu maakte mijn geboorte van hem een grootvader. Op schokkerige filmbeelden houdt hij mij als baby, op de dag van de doop, ontroerd in de armen. Er is slechts één foto van mijn grootouders – toen nog samen – met mij, hun eerste kleinkind. Niet lang daarna scheidden zij en ontstond de eerste lacune in ons contact. Op de eerstvolgende foto met mijn opa ben ik al weer vijf jaar oud.
JvO, l. Als baby met mijn grootvader | r. Tak met eikels
Een van de eerste herinneringen aan mijn grootvader stamt van vóór de echtscheiding van mijn grootouders. Daardoor weet ik dat ik nog geen drie jaar oud jaar kan zijn geweest. Een paar heldere beelden zijn me bijgebleven, verweven met een gevoelsherinnering. Daarin wandelen mijn opa en ik tussen geelgekleurde bomen. Het zal in het Wilhelminapark in Zeist zijn geweest – aan het einde van de Wilhelminalaan, waar mijn grootouders een geheimzinnige, oude villa bewoonden. Vooral de rust van ons samenzijn is mij bijgebleven. Dat kalme lopen – stap voor stap.
Mijn hand in de zijne, zuivere tederheid was het. Ik voelde dat hij van mij hield. Dat geluksgevoel kan ik ook nu nog herbeleven wanneer ik afdaal in mijn herinnering. Hurkend tussen de herfstbladeren liet hij mij aandachtig de op de grond gevallen eikels zien, met hun grappige hoedjes. Het was de eerste keer dat ik die zag. Op die dag doopte hij zich ‘Eikeltjesopa’.
Een andere, misschien zelfs nog wel oudere herinnering voert mij naar een onbekende plek met vreemde mensen. Zij drommen samen en proberen mijn aandacht te trekken, terwijl ik op mijn grootvaders schoot zit. Die lacht opvallend meer dan anders. Ik begrijp niet wat die mensen van mij willen en voel me onmachtig te reageren. Er komt fel licht, recht uit het plafond, iets wat ik als ongewoon ervaar. Daarom wil ik naar boven kijken, maar telkens draait mijn tante, die er ook bij was, mijn gezicht naar de mensen om mij heen. Vele jaren later wist mijn moeder de context van mijn herinnering te verklaren. Mijn grootvader heeft mij één keer meegenomen naar zijn werk. Bij die gelegenheid zijn de medewerkers van het Productschap Pluimvee en Eieren ongetwijfeld uitgelopen om het eerste kleinkind van hun chef te zien, badend in het helle Tl-licht op kantoor.
b. Herbarium van mijn grootvader | o. JvO
Net als zijn oudere broers zou mijn grootvader na zijn eindexamen gaan studeren. Bioloog wilde hij worden, want hij had veel belangstelling voor de natuur. Hij was dol op planten en hield van tuinieren in de tuin van zijn ouderlijk huis in Apeldoorn. Maar zo gemakkelijk ging dat niet, want de jaren 30 werden getekend door economische malaise. Dat had ook een negatief effect op de inkomsten van zijn vader – mijn overgrootvader, die chef was in een drukkerij voor boeken en handelaar in papier. Wat financieel volop mogelijk was geweest voor zijn oudere broers: studeren (en promoveren) – bleek nu mijn grootvader aan de beurt was ineens geen vanzelfsprekendheid.
Maar hij bedacht er iets op en schreef zich in als ‘veldstudent’ aan de faculteit Biologie van de Universiteit van Leiden. Om zijn collegegeld te kunnen betalen en in zijn onderhoud te voorzien, werkte hij naast zijn studie op een kwekerij in het Westland. Toen ook die werd getroffen door de Crisis kwam aan zijn studententijd abrupt een einde. Hij heeft het waarschijnlijk net niet tot zijn Kandidaats gered. Zijn studievrienden Rechten overkwam hetzelfde. Onder druk van de situatie gingen zij voorlopig aan het werk als conducteur op de tram of de bus.
Impressies van landgoed Catharinahove
Å. keerde terug naar het ouderlijk huis en probeerde daar kortstondig samen met een van zijn broers een kwekerij op te zetten op het (nu afgebroken) landgoed Catharinahove buiten Zwolle, dat mijn overgrootouders op dat moment als huurders bewoonden. Met alle kracht die hij in zich had, werkte hij aan de opbouw ervan, maar het plan mislukte jammerlijk.
Voortvarend regelde zijn ondernemende vader ander werk voor hem. Zijn zoon moest vanaf dat moment als handelsreiziger voor de firma Remington – bekend van de typemachines – op pad in Noord-Nederland. Maar zijn gevoelige natuur en gebrek aan commerciële belangstelling maakten hem volstrekt ongeschikt voor dit soort werk. Het veroorzaakte innerlijke spanningen; mijn grootvader maakte zijn eerste mentale inzinking door.
Het is deze periode dat hij mijn grootmoeder M. ontmoette. Haar rotsvaste zelfvertrouwen en optimistische vechtersmentaliteit zullen hem vast hebben aangesproken. Hun gedeelde belangstelling voor religie en klassieke muziek deed de rest. Mijn grootmoeder speelde viool, mijn grootvader op dat moment piccolo (kleine fluit). Later in zijn leven speelde hij, muzikaal begaafd als hij was, ook sopraan- alt-, tenor- en basblokfluit en sopranino, als ook gamba en vedel. Musica Antiqua (muziek uit de middeleeuwen, de renaissance en de barok) was levenslang zijn grote liefde.
Echt goed hebben mijn grootouders elkaar in ieder geval niet gekend vóór hun trouwen. Hij woonde in Apeldoorn en zij in Meppel. Ze schreven elkaar van vrome en romantische gedachten doorspekte brieven. Eén maal per maand ging de een bij de ander op bezoek. Daarbij was een ongechaperonneerde wandeling in zondagse kleding met dito humeur het hoogst haalbare. Zo ging dat in de twee jaar waarin zij verloofd waren. Ze verheugden zich op hun huwelijk, stel ik mij zo voor.
JvO, mijn grootouders in hun verlovingstijd
Mijn grootmoeder verzorgde de uitzet en bracht de nodige spulletjes bijeen met de gedrevenheid van een eekhoorntje dat beukennoten verzamelt. Het eenvoudige theelichtje van Maastrichts Regout, waarvoor zij in de jaren 30 bonnetjes spaarde, deed zij mij cadeau toen ik een tiener was. Daarbij drukte ze me nadrukkelijk op het hart er voorzichtig mee te zijn. Dat zij mij op dat moment veel meer gaf dan een theelichtje besef ik nu pas. Het in schrale tijden, met moeite verkregen lichtje symboliseerde haar hoopvolle verwachtingen als jonge vrouw.
Op 30 april 1941 trouwden mijn grootouders in Apeldoorn. Uit deze periode stammen de plantencahiers van mijn grootvader, die ik een paar jaar geleden van een van mijn tantes erfde. Hij heeft ze in zijn verlovingstijd en het eerste jaar van zijn huwelijk ijverig gevuld met botanische plaatjes en door hemzelf, op de schrijfmachine, uitgewerkte informatie over planten. Omdat zijn plantenliefde zo duidelijk in mij voortleeft ben ik er nu de hoeder van.
Mijn beminnelijke, zachtaardige grootvader werd direct geaccepteerd door zijn schoonmoeder. Of mijn grootmoeder dezelfde ontvangst kreeg bij de hare is op z’n minst twijfelachtig. Het verschil tussen de twee vrouwen kon haast niet groter zijn. Mijn overgrootmoeder was onhuishoudelijk, introvert, gevoelig, stil en artistiek; mijn grootmoeder praktisch, extravert, warmbloedig, snel verongelijkt en blakend van zelfvertrouwen.
Het was niet de eerste keer dat zijn moeder zijn keuze op het gebied van de liefde in twijfel trok. Tijdens zijn middelbare schooltijd had mijn grootvader een grote liefde gekend. Op de hbs (nu vwo) in Harderwijk was hij tot over zijn oren verliefd geraakt op een piepjonge, net afgestudeerde lerares van wie hij les kreeg. En zijn liefde werd beantwoord. Na het eindexamen kreeg hij van zijn ouders echter geen toestemming om zich met haar te verloven. De gedachte alleen al: een lerares en een oud-leerling. En dan ook nog het verschil in leeftijd en kerkelijke gezindte. Een schandaal moest koste wat koste worden voorkomen. De liefdesrelatie werd in de kiem gesmoord.
Misschien zette mijn grootvader daarom vele jaren later met mijn grootmoeder M. extra door. Tijdens zijn twee jaar durende verloving heeft hij er vast van gedroomd om zijn hoofd in haar schoot te leggen. Maar de tijd zou leren dat mijn grootmoeder geen aanleg had voor tederheid. Zij wilde een flinke man die voldeed aan haar opvatting van mannelijkheid. Zijn sensitiviteit maakte daar geen deel van uit, al bleek het later wel prettig dat hij zo fijn hielp met de verzorging van de kleintjes. Van meet af aan was het geen gemakkelijk huwelijk. Toch beleefden ze tot met de jaren 50 ook goede tijden samen, maar ten diepste waren hun naturen onverenigbaar.
Een groot obstakel vormden de toestanden die mijn conflictueuze grootmoeder bijna cyclisch veroorzaakte. Niet altijd waren die gericht tegen hem persoonlijk, maar voor een harmonieus (en in geval van hoogspanning prikkelbaar) mens als mijn grootvader was het zwaar. Tegen haar ijzeren gelijk viel niet op te boksen. En noodgevallen waren er altijd, hoe klein ook. Gedurende zijn huwelijk vluchtte hij meermaals terug naar zijn familie, op momenten dat hij het niet meer aankon. Dan verdween hij een poosje, waarna hij het opnieuw met haar probeerde.
En was er meer? Vermoedelijk. Er zijn door mijn grootmoeder liefdesbrieven gevonden in huis, die stammen uit de latere jaren van hun huwelijk. Ze waren van een jongeman, gericht aan mijn grootvader. Mijn oom Å. heeft mij dit niet lang voor zijn dood verteld.
Het Productschap Pluimvee en Eieren, Utrechtseweg, De Bilt
Na het Remington-échec had mijn grootvader eind jaren 30 een aanstelling gekregen bij het Productschap Pluimvee en Eieren, op landgoed Het Spelderholt in Beekbergen. Zijn kennis van planten en dieren kwam er van pas; zijn vriendelijkheid, intelligentie en ijver deden de rest. Na een poosje werd hij bevorderd tot afdelingschef. Hoger stijgen op de carrièreladder wilde hij beslist niet, gezien zijn gevoelige natuur en de talrijke interesses waar hij ook aan toe wilde komen. Toen de Duitsers na de Bezetting landgoed Het Spelderholt confisqueerden, verhuisden mijn grootouders met het Productschap mee naar De Bilt, een dorp onder de rook van Utrecht.
Als jonggetrouwden woonden zij aanvankelijk ‘en pension’ omdat er geen woning te krijgen was, maar na de komst van hun eerste kind (mijn oom Å.) in 1942 – middenin de Tweede Wereldoorlog – vonden zij een heerlijk huis aan de Waterweg in De Bilt, dat zij wat later ook konden kopen. Mijn grootvader maakte er op hoge leeftijd, met reumatische handen, nog een tekening van voor mijn moeder, die altijd is blijven verlangen naar het huis uit haar jeugd.
Het huis aan de Waterweg in De Bilt, getekend door mijn grootvader
Mijn moeder werd in 1943 als het tweede kind geboren in dit romantische huis in Engelse stijl. Mijn grootvader spitte in deze periode de volledige bloementuin om en verbouwde alleen nog maar groenten. In een ren hield hij konijnen. Toen mijn moeder als baby in oorlogstijd een keer een papbord van de kinderstoel gooide, wanhoopte mijn vindingrijke grootmoeder niet. Zij bracht alle konijnen naar de keuken om de pap van de plavuizen te likken. Dit tot de verbeelding sprekende verhaal is mij als kind ontelbare keren verteld – als niet door mijn oma, dan wel door mijn moeder.
Hoe langer de oorlog duurde, hoe zwaarder het werd. Mijn stoere grootmoeder ondernam in haar eentje diverse hongertochten. Op een fiets met houten banden fietste zij – om aan tarwemeel en aardappels te komen – van De Bilt in de provincie Utrecht, naar Meppel in Drenthe (waar zij van oorsprong vandaan kwam). Om te ontkomen aan de ‘Arbeitseinsatz’ (de dwangarbeid die de Duitsers Nederlandse jonge mannen oplegde) verschanste mijn grootvader zich bij dreigend gevaar onder de houten vloerdelen van de salon. Maar toen mijn grootouders bemerkten dat hun zoontje – nog maar een peuter – op een dag speels begon te stampen op het vloerkleed, vrolijk uitroepend: “Papa, papa hier!” wisten ze genoeg. Mijn grootvader moest uitwijken. Samen met een paar vrienden dook hij een poos onder op landgoed Sandwijck in De Bilt, bij de familie Van Boetzelaer, die tot de Nederlands-Hervormde kerk in De Bilt behoorde waar mijn grootvader ouderling was.
Maar er valt nog meer te vertellen over mijn grootouders tijdens de oorlogsjaren. Op het eerste gezicht valt het niet rijmen met zijn nerveuze aard, maar mijn grootvader begaf zich in de latere oorlogsjaren in het ongewapende verzet. Zijn idealistische overtuigingen waren kennelijk sterker dan wat dan ook. Dat hij die als jonge man ontwikkelde is ons bekend. Zo was hij al ruim voor de Tweede Wereldoorlog een uitgesproken pacifist en geheelonthouder. Zijn leven lang droeg hij bij gelegenheid het speldje van het ‘Het Gebroken geweertje’ – sinds de Eerste Wereldoorlog het internationale symbool van pacifisme, dienstweigeraars en gewetensbezwaarden. En een glas wijn heeft hij nooit gedronken.
Hoe hij in aanraking is gekomen met ‘De Ondergrondse’ is mij onlangs duidelijk geworden, tijdens een gesprek met mijn moeder. Direct naast mijn grootouders woonden een oudere heer met de achternaam Mulder en zijn jongvolwassen, ongetrouwde dochter, genaamd Aas (die apotheker was). Zij was actief voor de clandestiene, protestantse krant Trouw, die in 1943 was opgericht in Meppel en zich snel verbreidde naar andere delen van het land. Via de jonge buurvrouw Aas Mulder raakte mijn grootvader betrokken. Mijn grootvader had een goede pen en begon met het schrijven van artikelen voor Trouw. Daarbij verzorgde hij, eveneens samen met anderen, het stencilwerk.
Het clandestiene drukwerk werd vervolgens verstopt in het luiercompartiment onder de bodem van de kinderwagen van mijn grootouders. Als baby zat mijn moeder dus bovenop de illegale kranten wanneer ‘tante Aas’ deze heimelijk rondbracht. Met haar opvallend blauwe ogen was er geen passerende Duitse militair die mijn moeder niet schattig vond. Zo rolde de kinderwagen iedere keer weer langs het gevaar.
Na de Bevrijding is Aas Mulder als spil van Trouw in De Bilt en omstreken officieel geëerd voor haar verzetswerk.
Voor de historisch minder ingevoerden onder ons lijkt het misschien kruimelwerk: een illegale krant vullen met artikelen en helpen bij de vermenigvuldiging en verspreiding ervan. Maar men kon tijdens de Bezetting voor heel wat minder worden omgebracht. Van de verzetsmensen die Trouw maakten zijn er honderden opgepakt en gedood. En hier bleef het voor hem niet bij. Mijn grootvader verrichte ook hand- en spandiensten voor ene Mia Keller, die contactpersoon in Nederland was voor Joden uit Duitsland en Oost-Europa. Zij regelde samen met anderen onderduikadressen voor hen.
Mijn sociaalbewogen grootouders zijn waarschijnlijk via de Nederlands-Hervormde kerk in contact gekomen met de midden jaren 30 uit Duitsland gevluchte, Joodse familie Katz. Die had zich gevestigd in Driebergen (nabij De Bilt), waar op dat moment een kleine Joodse gemeenschap was. Deze Mia Keller maakte als particulier verpleegster van het gehandicapte zoontje deel uit van het gezin Katz. Toen Joden ook in Nederland niet langer veilig waren, organiseerde Mia – zelf niet Joods – drie afzonderlijke onderduikadressen voor vader, moeder en zoontje Katz. Daarna zette Mia haar dappere werk voort voor anderen. Als tussenpersoon hielp zij Joden uit Duitsland en Oost-Europa, vooral uit Polen, bij het vinden van onderduikadressen in Nederland. Ook bracht zij doorlopend in het diepste geheim voedsel en medicijnen langs. Dat mijn grootvader Mia Keller hielp is zeker, maar we weten niet precies hoe.
l. JvO, Mia Keller | b. Toverhazelaar | o. Herdenkingsbordje van mijn moeder als kind
Ondanks haar juist voor het verzet zo geschikte karakter bleef mijn grootmoeder buiten beeld. Dat was volgens afspraak tussen de echtelieden, want zij hadden op dat moment twee jonge kinderen, die tenminste van één ouder verzekerd moesten zijn in het geval het mis zou gaan. Uit veiligheidsoverwegingen wist mijn grootmoeder zo min mogelijk over het clandestiene werk van haar man. In haar dagboeken uit oorlogstijd komt de naam ‘Juffrouw Keller’ een aantal keren voor met daarbij cryptische notities als ‘Zij heeft een héél moeilijke leven’. Met daarbij een veel later in balpen toegevoegde aantekening, dwars in de kantlijn, dat het destijds te gevaarlijk was geweest om méér op te schrijven over Kellers werk.
Later heeft mijn oma alles wat zij wist over Mia Keller verteld aan mijn moeder. Ook dat juffrouw Keller hem een geschenk heeft gegeven voor al zijn hulp. Maar waarmee mijn grootvader haar tijdens de oorlog precies had bijgestaan, wist ook zij niet. Na de bevrijding heeft hij nooit meer over de oorlog gesproken. Hij wilde vooruit kijken en niet achterom.
Bedenk bij dit alles dat mijn grootouders juist in de periode waarin mijn grootvader actief was in de illegaliteit een met de NSB sympathiserend jong echtpaar ingekwartierd kregen. Vanaf 1941-1942 was er in Nederland een stroom ontheemden op gang gekomen uit het westen van het land. Vele honderdduizenden gezinnen raakten hun huis kwijt ten gevolge van de gefaseerde aanleg van de Duitse Atlantik Wall en werden gedwongen geëvacueerd. Om de eerste tijd door te komen bracht de Duitse bezetter hen verplicht onder bij gezinnen elders in het land, wier huis ruim genoeg werd geacht. De inkwartiering van het sympathiserende echtpaar, die een half jaar duurde, betekende een extra gevaar erbij. Nu konden mijn grootouders helemáál niets meer met elkaar bespreken. Alles moest woordeloos, in het diepste geheim gebeuren.
Meneer Katz en zijn zoontje stierven beiden tijdens hun onderduikperiode, bij gebrek aan medische zorg. Mevrouw Katz overleefde de oorlog en keerde na de Bevrijding, net als ‘juffrouw Keller’, terug naar Duitsland. De Duitse Mia Keller is in Nederland nooit geëerd voor haar verzetswerk. Zij vestigde zich na de oorlog in Monschau en ging aan het werk als verpleegkundige in het in Burg Monschau ingerichte hospitaal. Eerder was zij hier als jonge vrouw ook al verpleegster geweest van gewonde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog – de oorlog die haar verloofde het leven had gekost. Mijn moeder herinnert zich nog de rijk versierde, zilveren lijst met foto van ‘tante Mia’s’ gesneuvelde verloofde als militair. Mia Keller is nooit getrouwd. Na de oorlog bleven mijn grootouders en zij bevriend. ‘Tante Mia’ keerde zo nu en dan terug naar Nederland en logeerde dan bij hen. En een aantal keren reisde het gezin van mijn grootouders met de trein naar Monschau voor een vakantie. Op reis, tijdens een tussenstop in Aken, zag mijn moeder met eigen ogen de gevolgen van de oorlog in Duitsland. Zij was vijftien – het was inmiddels dertien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog – en de stad oogde tragisch genoeg nog als een slecht onderhouden gebit met ontbrekende tanden. Mijn grootouders hadden bewust gewild dat hun kinderen ook de andere kant van de oorlog te zien kregen. Het maakte diepe indruk op mijn moeder. |
Vanaf 1949 breidde de familie zich uit met twee dochters. Er waren nu in totaal vier kinderen, met een leeftijdsverschil van bijna 12 jaar tussen de oudste en de jongste. Midden jaren 50 kwam er ook een pleegzoon bij, uit Indonesië. In combinatie met zijn baan en vrouw die hem stelselmatig spanningen bezorgden, én zijn kwetsbare gezondheid, was het mentaal veel voor mijn grootvader.
Toch deed hij er ook nog van alles naast, want als al te boeiend ervoer hij zijn baan niet. Zo was hij niet alleen ouderling in de kerk, maar ook voorzitter van ‘De Jonge Kerk’ en zette hij een blokfluitgroep op, die uitgroeide tot een door hem geleide cantorij. Regenachtige zondagmiddagen besteedde hij aan het transponeren van muziekstukken naar de juiste toonsoorten voor de verschillende instrumenten, waarbij hij het notenbeeld met de hand uitschreef voor alle leden van de cantorij.
In zijn vrije tijd studeerde hij zijn eigen muziekpartijen in voor fluit, gamba en vedel, onderhield hij de tuin, las hij over geschiedenis en luisterde hij graag naar muziek. Het meest hield hij van de Brandenburgse concerten van Johann Sebastian Bach. Altijd was hij bezig. In de weinige verder nog resterende uren gaf hij met veel vrolijkheid en geduld muziekles aan kinderen, onder andere aan blinden en slechtzienden bij instituut Bartimeushage in Zeist. Voor zijn eigen kinderen tekende hij muizenverhalen die bij gelegenheid van verjaardagspartijtjes met behulp van een toverlantaarn veranderden in semi-tekenfilms. Terwijl hij de de tekeningen voorzichtig door de lantaarn trok, vertelde mijn grootmoeder op beeldende wijze het verhaal bij de projectie.
Tekeningen van mijn grootvader voor de toverlantaarn, begin jaren 50
Al met al voldeed het christelijke, muzikale gezin van mijn grootouders dermate aan de idealen van de jaren 50 dat de nationale radio op een dag opnamen kwam maken van de musicerende gezinsleden, die ook nog eens stuk voor stuk uitgebreid werden geïnterviewd. En de Biltsche Courant klopte bij mijn grootouders aan voor een sfeervol familieportret in Kersttijd. Het artikel werd geïllustreerd met een door het glas-in-lood raam gemaakte foto van alle kinderen rondom de met kaarsen verlichte kerstboom (van de Biltse fotograaf Kon). Inderdaad waren dit de mooiste jeugdjaren, zegt mijn moeder altijd.
Mede door conflicten van mijn grootmoeder met buren en met de predikant van de kerk in De Bilt (mijn grootvader was ouderling in diezelfde kerk – stel je je zijn positie voor…) verhuisde het gezin in 1960 naar Zeist, een dorp verderop. Ironisch genoeg betrokken ze een huis aan de Harmonielaan, op het moment dat de harmonie tussen mijn grootouders in toenemende mate onder druk kwam te staan. Mijn grootvader begon steeds meer te lijden onder de dwingende kracht van zijn vrouw en de niet aflatende stroom van problemen die zich rondom haar voordeden. En dan waren er nog de uitdagingen van een gezin met opgroeiende, karaktervolle kinderen. Na iedere huwelijkscrisis vluchtte mijn grootvader naar zijn familie, om het na een poosje weer opnieuw met haar te proberen.
Dat mijn grootvader zijn universitaire studie tijdens de crisisjaren niet had kunnen voltooien, was hem blijven dwarszitten. Daarom besloot hij naast zijn baan Theologie te gaan studeren aan de universiteit van Utrecht. Mijn arbeidzame grootmoeder verdubbelde haar inspanningen thuis om ook deze wens mogelijk te maken. Maar dat het hem te veel zou worden, bleek al snel. Juist tijdens een van de zeldzame keren dat zijn ouders op bezoek waren, werd hij onwel. Mijn moeder herinnert zich dat haar vader plotseling met weggedraaide ogen wegzakte in de rookstoel, waarbij zijn hoofd rakelings langs de punt van de schoorsteenmantel scheerde. In het ziekenhuis werd hersenkramp vastgesteld, in combinatie met ernstige overspannenheid. Hij herstelde ervan, maar ook dit keer kon hij zijn studie niet voltooien.
Relatief snel verhuisden mijn grootouders opnieuw; binnen de gemeente Zeist. In 1965 betrokken ze aan Wilhelminalaan een mysterieuze villa uit 1900 met de naam Geuvertje (het grootouderlijk huis uit mijn kindertijd). Een nog wat ruimere woning was nodig gebleken nu een van de jongste dochters piano studeerde aan het conservatorium en een eigen studieruimte nodig had. Grenzend aan de serre richtten mijn grootouders een muziekkamer in met een vleugel, piano en klavecimbel. Aan de wand hingen mijn grootvaders fluiten en mijn grootmoeders violen. En ook zijn zelfgebouwde vedels en gamba en de cello van mijn jongste tante kregen er een plek.
Na de verbouwing van dit oude huis boog mijn grootvader zich over de aanleg van de voor- en achtertuin. Vóór torende een metershoge vlaggenmast, zodat de nationale driekleur ieder jaar op vijf mei trots kon worden gehesen. Achter verrees een ruime broeikas waar mijn grootvader planten kweekte, grenzend aan een door hem ingezaaid groot grasveld. Hij plantte er fruitbomen: appel, peer en pruim. Hieraan terugdenkend kan ik de smaak van oma’s peren – lauwwarm van de zon – bijna nog proeven. Ze stopte mij als kleintje ’s zomers af en toe een stukje in de mond, als ik druk in de weer was met mijn gietertje. En ik zie aan de rand van het gazon meteen ook de lange waslijn voor me, waaraan de witte lakens wapperden in de wind. Nog altijd heb ik een zwak voor de geur van vers gemaaid gras en net gewassen wasgoed.
l. JvO, Met mijn grootmoeder in de tuin van Villa Geuvertje | r. Mijn grootvaders broeikas
Ik kon het niet meer tillen.
In 1971 verdween ‘Eikeltjesopa’ plotseling uit mijn leven. Als peuter was ik mij daar niet van bewust, totdat ik hem als kleuter weer zag en besefte dat ik hem had gemist. Dit was het gevolg van een intense gebeurtenis in de familie. Van de ene op de andere dag had mijn grootvader mijn grootmoeder verlaten. Zonder aankondiging – de gezinsleden ontredderd achterlatend. De twee jongste kinderen woonden toen nog thuis.
Mijn grootmoeder was die dag nietsvermoedend thuisgekomen van een visite en bemerkte dat mijn grootvader weg was. Dit keer bleek hij niet bij familie te zijn. Niemand wist aanvankelijk waar wel. Op tafel lag een brief waarin hij vertelde dat hij niet zou terugkomen. Vrijwel niets was er door hem meegenomen: geen foto’s, niets waardevols – alleen wat kleding. Al zijn boeken had hij laten staan, zijn vulpen laten liggen. Onaangeraakt bleven al zijn instrumenten in de muziekkamer achter. Ik stel me voor hoe hij bij zijn vertrek nog één keer bewust heeft rondgekeken. Toen zijn mantel nam, zijn koffertje optilde, de voordeur achter zich dichttrok en het kaarsrechte tuinpad af liep.
Hun laatste huwelijkscrisis was er een te veel geworden. Die was naadloos overgegaan in een ziekenhuisopname van mijn grootvader, vanwege de toen nog onbehandelbare en bij hem volkomen uit de hand gelopen oogziekte glaucoom. Daarbij bleek hij opnieuw zwaar overspannen te zijn. Eenmaal weer thuis – blijvend nagenoeg blind aan één oog – probeerde hij het voor de laatste maal met mijn grootmoeder, maar het ging niet meer. Hij was op. Met angst in zijn hart heeft hij zijn vertrek niet anders kunnen vormgeven dan door in rook op te gaan. ‘Ik kon het niet meer tillen’, heeft hij niet lang voor zijn dood verklaard aan mijn moeder.
Enige tijd na zijn verdwijning werd duidelijk dat hij ‘en pension’ woonde in Doorn, van waar hij iedere dag met de bus naar zijn werk ging. Maar er was meer gaande. Er bleek een nieuwe vrouw in zijn leven te zijn. Als twee druppels water leek zij op zijn verloren liefde uit de hbs-tijd. Dat was dan ook precies de reden geweest waarom een van zijn broers hem aan haar (een weduwe) voorgesteld. Met vooruitziende blik. Mijn grootvader liep inmiddels naar de zestig en eindelijk had haar gevonden – de vrouw die hem liefhad op de manier waar hij altijd naar had verlangd. Met tederheid. Beschermend. Tot aan haar dood in 1984 is hij gelukkig met haar geweest. En zij met hem. Wanneer ik aan mijn grootvaders tweede vrouw terugdenk, stollen mijn herinneringen in één enkel beeld: haar lachende gezicht, opgericht naar mijn grootvader – vol liefde en bewondering.
Alleen kon hij maar niet wennen aan haar flat in Hilversum. ‘In de lucht wonen’, zonder tuin – dat ging eenvoudigweg niet. Nadat hij met vervroegd pensioen was gegaan, kochten ze daarom samen een jaren 60 bungalow in Laren. Hij legde een prachtig beplante tuin aan met onder andere: roze Dicentra (Gebroken hartje), een met waterplanten begroeide vijver en een verwarmde broeikas, waarin hij cacteeën en fuchsia’s kweekte. In de centrale, met grijzig-zeegroene plavuizen betegelde hal kon hij dagelijks in alle vrede gamba spelen.
Ineens ontvouwden zich nog weer nieuwe talenten. Zo ontdekte hij tijdens de reizen die hij met zijn nieuwe vrouw maakte, onder andere naar Frankrijk en Zwitserland, dat hij hield van het tekenen van planten, bomen en architectuur. Al was hij autodidact en inmiddels op leeftijd, zijn tekenwerk is in die periode van zijn leven nog diverse keren tentoongesteld. En de opdrachten die hij van particulieren kreeg om hun Larense villa’s te tekenen waren talrijk. Hij hield zich in deze tijd ook bezig met fotografie en richtte een goed geëquipeerde donkere kamer in. Zo bleef mijn grootvader altijd bezig.
Botanische tekeningen van mijn grootvader
Maar mijn grootmoeder liet zich haar man niet zonder slag of stoot afnemen door het leven. Na zijn vertrek dwaalde zij wekenlang – verdwaasd van verdriet – met ongewassen haren in peignoir door het huis. Met haar Bijbelse levensinstelling van ‘oog om oog, tand om tand’ vocht zij vervolgens als een leeuwin voor hem. Ze schreef hem stromen brieven om hem te bewegen terug te keren. Door wanhoop gedreven jaagde ze mijn grootvaders geliefde meerdere keren de stuipen op het lijf door in de voortuin, achter het raam van het Larense huis, te staan wachten totdat zij nietsvermoedend opkeek. Eindeloos heeft ze de scheidingsprocedure weten te vertragen. ‘De betonnen god’ noemde de echtscheidingsadvocaat haar. Maar het tij was niet meer te keren, de scheiding werd ten langen leste uitgesproken. Mijn grootmoeder behield villa Geuvertje en het onderlinge contact werd verbroken.
Voor mijn grootmoeder was het niet onderhandelbaar: de (jong)volwassen kinderen zagen óf hun moeder, óf hun vader, maar er moest een kant worden gekozen. En ze stelde alles in het werk om haar gelijk aan te tonen. Ik herinner me dat mijn oma mij als kleuter een keer uit wandelen heeft genomen om meer te weten te komen. We liepen naar het park en ze vertelde me dat opa bij ‘een slechte vrouw was, met groene ogen als een kikker’. Die had hem van haar afgepakt. Vervolgens vroeg ze of we opa weleens zagen. Met de oprechtheid van een jong kind antwoordde ik bevestigend. Eenmaal terug bij Villa Geuvertje was ik getuige van de hoog oplopende emoties tussen mijn ouders en mijn grootmoeder. Ik meende dat ik iets heel erg verkeerd had gedaan.
Na de echtscheiding mocht er niets in en om het huis veranderen. Daardoor ademde alles er de geest van mijn verdwenen grootvader. Over hem spreken was strikt taboe. De kobaltblauwe parfumflesjes ‘Soir de Paris’, die hij haar ooit cadeau had gedaan, waren sinds lang leeg maar werden bewaard als bewijs van gelukkiger tijden. Ze zette er de Madeliefjes in die ik als kleintje voor haar plukte tussen de fruitbomen. Op de tinnen fruitschaal lagen altijd nog de tijden geleden door mijn grootvader gekweekte, ingedroogde kalebassen. In de broeikas groeiden niet langer planten – de kweekbakken oogden kaal en stoffig, maar afbreken liet zij hem niet.
Middelmaat siert de straat
Op onze tenen tuurden mij broertje en ik soms stiekem door het raam van mijn grootvaders verlaten atelier in de tuin. Na al die jaren hingen zijn beitels en houtvijlen nog altijd in het gelid aan de wand – roestend, onder dikke guirlandes van stof. De deur van de werkplaats was permanent op slot, niemand mocht er ooit naar binnen. In een ander tijdperk had hij er zelf muziekinstrumenten gebouwd, wisten we: gamba’s, vedels en gitaren. Die moesten voldoen aan zijn hoge kwaliteitsstandaard. Zo sloeg hij er een keer een stuk en stookte hem op in de kachel, had mijn moeder ons verteld, omdat het een doodzonde zou zijn een instrument de wereld in te sturen dat geen mooie toon had. ‘Middelmaat siert de straat’ was dan ook een van zijn gevleugelde gezegdes, waarmee hij bedoelde: van alles wat doorsnee is bestaat al genoeg. Steek vooral je hoofd boven het maaiveld uit en streef kwaliteit na in alles wat je doet.
Ondertussen betaalde mijn grootvader een hoge prijs voor zijn vrijheid. Zijn zoon en drie dochters (en de kleinkinderen) vormden daarbij, zonder dat zij dat wilden, de inzet. Continu waren er onderlinge verwikkelingen, want het scherpe verschil in karakter van de ouders manifesteerde zich ook in de kinderen. De een had wél contact, de ander niet, of het ene jaar wel, het andere jaar niet. En één keer zagen we mijn grootmoeder een poosje niet.
Voor mij voelde het altijd alsof mijn opa zomaar kon verdwijnen. Toen ik elf jaar oud was nam mijn moeder als eerste van de familie het besluit een einde te maken aan deze dynamiek. Op dat moment hadden we mijn grootvader al weer enkele jaren niet gezien. Het was op een zondag in de herfst, herinner ik me, toen zij ogenschijnlijk vanuit het niets zei: ‘Ik wil nú naar mijn vader.’ Later bleek mijn moeder indirect te hebben gehoord dat hij onlangs een hartinfarct had gehad. We stapten in de auto en reden onaangekondigd naar Laren. Daar zagen we mijn grootvader verderop in de laan, kalmpjes bezig met het vegen van bladeren. Toen hij ons in het vizier kreeg, moest hij van emotie even steunen op de steel van de hark. Zijn gezicht straalde.
Vanaf dat moment zagen we hem regelmatig, al moest dat tot na de dood van zijn tweede vrouw geheim blijven voor mijn grootmoeder. We gingen samen met hem weleens op de fiets naar het Larense Singer Museum. En af en toe kreeg ik van opa een zelfgekweekt Kaaps viooltje cadeau, met van die zwaarmoedige, diepgroen-fluwelen blaadjes. Of een cactus voor op mijn kamer, al wilde ik als kind het aller liefst een fuchsia uit zijn broeikas, met kleurige bloemblaadjes als wijde rokjes. Maar daarom vragen durfde ik niet. Opa was me vertrouwd, maar toch ook weer niet helemaal. De lacunes in ons contact hadden dat veroorzaakt. Tekenend is in dat opzicht de openingszin in een verjaardagsbrief aan mij, waarin hij schrijft: ‘Ik bemerk ineens dat je niet meer zo klein bent; vandaag 8 jaar.’ Of in een andere brief: ‘Wat spaar jij eigenlijk? Daar weet ik niets van. Hoor ik dat nog eens?’
Als gevolg van zijn hartinfarct en de reuma die zich daarna ontwikkelde ging zijn gezondheid snel achteruit, evenals die van zijn vrouw. De bungalow werd verkocht en het stel trok zich terug in verzorgingshuis Theodotion in Laren. Tot het Rosa Spier Huis voor gepensioneerde kunstenaars werd hij als autodidact tekenaar en musicus tot zijn spijt niet toegelaten. Na de dood van zijn tweede vrouw in 1984 maakte mijn grootvader er zonder klagen toch het beste van. Ondanks zijn ernstig vergroeide handen en visuele beperking bleef hij lezen, tekenen en schrijven. En voor de bewoners van het tehuis verzorgde hij op gezette tijden lezingen over uiteenlopende historische en muzikale onderwerpen.
Album amicorum met tekst en tekening van mijn grootvader
Je kunt het immers!
Omdat ik vreesde dat hij – alleen – in het verzorgingshuis een beetje eenzaam zou zijn, schreef ik hem regelmatig brieven met verhalen over mijn middelbare schooltijd. Als zijn reumatische handen niet te pijnlijk waren, voorzag hij ze van vrolijke antwoorden in zwierig schrift. Vooral in mijn tekenwerk en schoolprestaties stelde hij (net als ikzelf) veel belang. ‘Tegen je schoolonderzoek Economie hoef je niet op te zien’, schreef hij me in mijn eindexamenjaar bemoedigend, want – en dan onderstreept: ‘Je kunt het immers!’ En: ‘Heb je al weer nieuwe tekeningen gemaakt en wat voor cijfer kreeg je er voor? Weer een negen?’
Omdat we aanvoelden dat hij niet zo lang meer te leven had, wilde ik graag dat hij zo snel mogelijk in mijn toen net nieuwe album amicorum zou schrijven. Hij plakte er een tekening van Echinacea purpurea (Zonnehoed) in en schreef er zijn, voor hem zo typerende, lijfspreuk bij: ‘C’est le ton qui fait la musique’ (De toon maakt de muziek). De tekst die hij verder nog toevoegde, was al even tekenend voor zijn levenshouding.
l. Met mijn grootvader in onze tuin in Utrecht, 1988 | r. JvO, Toverhazelaar
In de laatste zomer van zijn leven kon hij, zwaar steunend op zijn stok, niet verder meer lopen dan tot op de helft van onze stadstuin in Utrecht. Dat maakte veel indruk op me. Op de tuinbank uitrustend van de fysieke inspanning legde hij me nog eens uit hoe ik tomatenplanten moest ‘dieven’ en fuchsia’s kon stekken. En vertelde hij hoe bijzonder het is dat de toverhazelaar, waar hij zo dol op was en die ook in onze tuin stond, niet bloeit op het nieuwe hout, maar juist op het oude.
Mea culpa, mea maxima culpa
Toch was het tragische beloop van zijn huwelijk met mijn grootmoeder altijd op hem blijven drukken, merkte mijn moeder. Of stak het de kop op nu zijn tweede vrouw was gestorven? Hij bleek te leven met een intens schuldgevoel. En bleef het steeds maar herhalen – in Latijn: ‘Mea culpa, mea maxima culpa’ (door mijn schuld, door mijn grote schuld). Als trait d’union zorgde mijn moeder ervoor dat haar vader en moeder toch nog eens met elkaar zouden praten.
Op een zondag in 1987, zestien jaar na hun scheiding, brachten mijn ouders mijn grootvader naar villa Geuvertje, waar mijn oma nog altijd woonde. Vanuit de auto sloegen zij gade hoe mijn grootvader wankel, maar vastbesloten, het kaarsrechte tuinpad opliep.
Hoe vervolgens de voordeur openzwaaide en mijn grootmoeder hem met wijd gespreide armen opwachtte en omhelsde. Wat zij samen bespraken is tussen hen gebleven.
Aan de Kerstdis dat jaar bij ons thuis was mijn grootvaders innerlijke spanning in de nabijheid van zijn ex-vrouw al weer duidelijk merkbaar. Aan hun verschil in temperament was niet veranderd, maar verzoening was er na al die tijd tenminste gekomen. Zo kon het gebeuren dat tijdens de Oudejaarsavond van 1988 alle kinderen, schoonkinderen, kleinkinderen en mijn beide grootouders – voor de aller eerste keer ooit – in complete samenstelling samenkwamen in Villa Geuvertje. De verhuisdozen stonden ondertussen klaar, want mijn inmiddels nu ook oude en moe gestreden grootmoeder zou het grote huis binnenkort verlaten. Samen vierden we het begin van het jaar 1989, waarvan mijn grootvader nog geen twee maanden zou meemaken.
Op 20 februari 1989 stierf hij toch nog plotseling. Mijn moeder stond op dat moment de Japanse bonen te koken die hij haar een week eerder had meegegeven, ‘omdat macrobiotische koken hem nu toch echt te vermoeiend was geworden.’ In haar droom die nacht zag zij haar vaders liefdevol lachende gezicht, omvat door een medaillon van licht, dat langzaam verdween in de diepte. Het was haar tot intense troost.
Tijdens de herdenkingsdienst voorafgaand aan de begrafenis luisterden we samen naar een deel uit de Brandenburgse concerten, waar mijn grootvader zo van had gehouden.
Zijn kinderen plantten een toverhazelaar op het graf, symbolisch voor zijn leven: bloeiend, op het oude hout. Vier jaar later stierf mijn grootmoeder. Zij werd – volgens hun onderlinge afspraak – bijgezet in hetzelfde graf.
Bloeiende Toverhazelaar (Hamamelis), januari 2024
Het spijt me, mama, dat ik het zand dat eindelijk was neergeslagen op dit familieverhaal heb weggeblazen. En oude pijn die nog altijd in het verborgene voorleeft helder aanlicht. Dank dat je me toestond dat te doen. Jij en ik weten dat verhalen er toe doen en dat onze doden altijd blijven leven.
J.S. Bach: Brandenburg Concerto No.1 in F major BWV 1046 Münchener Bach Orchester-Karl Richter
l. Uitgebloeide paardenbloemen, getekend door mijn grootvader | r. Mijn lievelingsfoto