bewonder

Een Zeeuwse in Drenthe

In 1894 waagt mijn overgrootmoeder Jozina Catharina de S. (1873-1949) als jonge vrouw een sprong in het diepe. Zij maakt zich los van haar eeuwenlang in en om Sluis de scepter zwaaiende familie. En vertrekt als enige van het gezin uit Zeeuws-Vlaanderen, om zich te vestigen in Drenthe. In die tijd is dat een ware emigratie. Haar zwarte kleding, bijbel, bloedkoralen kettingen, Zeeuwse knoop-sieraden en boeken worden voor de reis ingepakt in houten kisten, waarvan er één de tijd heeft doorstaan. Haar initialen, aangebracht met spijkertjes, sieren het deksel.

Ook een eerste druk van de destijds populaire ‘Gedichten van den schoolmeester’ (1959) van Gerrit van de Linde verhuist met haar mee naar het noorden, weet ik. Dat zij kennelijk gaf om deze satirische verzen waarin het gezag op de hak wordt genomen verrast me, gezien het beeld dat van haar is overgedragen. Dat van een bescheiden, ernstige, verzorgende en godvrezende vrouw. Kortom, het algehele ‘ideaalbeeld’ van de vrouw, tot nog niet eens zo heel lang geleden. Maar misschien was zij eigenzinniger en geestiger dan gedacht? Of hechtte zij minder aan het aardse gezag dan zij met haar voegzame natuur deed voorkomen?

Al is zij meerderjarig, er kan in die tijd geen sprake van zijn dat een jonge vrouw zich zonder familie of echtgenoot aan de andere kant van het land vestigt (hooguit als dienstmeisje). Bijzondere omstandigheden gaan dan ook aan deze gebeurtenis vooraf. Behorend tot een van de jongsten uit een welvarend gezin met zestien kinderen op een imposante hofstede buiten Sluis verliest Jozina op 8-jarige leeftijd haar moeder Johanna Pieternella. De huishoudster neemt moeders plaats in en daar zou Jozina volgens de overlevering bepaald ongelukkig mee zijn geweest. Als zij 21 jaar oud is, net meerderjarig, vertrekt Jozina naar het noorden. Houdt ze het niet langer uit bij haar stiefmoeder? Hoopt ze op een ander leven dan dat voor haar in het verschiet ligt in Zeeland? Dat laatste hoop ik.

JvO, Johanna Pieternella met dochters, onder wie Jozina Catharina, gemengde techniek, 2020

Op de foto waar mijn illustratie op is gebaseerd, is alles nog goed. Jozina poseert als kind (de 3e van links), samen met haar moeder en vijf zusters, ernstig voor de camera. Allen gekleed in sobere, zwarte japonnen.

Moeder Johanna Pieternella is nauwelijks te onderscheiden van haar oudste dochters. En dat klopt, zij is dan ook nog heel jong. Moeder Johanna trouwt namelijk al op 18-jarige leeftijd, vrijwel onmiddellijk na het overlijden van haar vader (al met 4 jaar had zij geen moeder meer). Omdat zij nog minderjarig is, geeft haar grootvader toestemming voor het huwelijk. Het boerenland en kapitaal dat Johanna als enigst kind erft, worden toegevoegd aan het bezit van haar kersverse echtgenoot David Davidszoon de S. Zo ging dat. Hij is een rijke herenboer wiens voorouders burgemeester, schepen of schout waren in onder andere Retranchement en Sint Anna ter Muiden – een tot en met de Middeleeuwen belangrijke kleine handelsstad met haven, in de buurt van Sluis. David wordt ‘de dikke burgemeester’ genoemd, waarbij het bijvoeglijk naamwoord duidt op zijn kapitaal en het zelfstandig naamwoord verwijst naar zijn functie als locoburgemeester.

JvO, David Davidszoon en Johanna Pieternella, gemengde techniek, 2020

Na de huwelijksvoltrekking neemt Johanna’s risicovolle en onvrijwillige levensopdracht een aanvang: kinderen krijgen. Zoals voor bijna alle vrouwen in die tijd. Mijn betovergrootmoeder Johanna Pieternella is gedurende haar getrouwde leven vrijwel doorlopend in verwachting. In 31 jaar tijd baart zij – als de gegevens die ik vond, juist zijn – 21 kinderen, waarvan er vier als zuigeling sterven en één als groter kindje. Waarschijnlijk bekoopt Johanna dit alles op 48-jarige leeftijd met de dood. Haar sterfjaar valt samen met het geboortejaar van haar laatste kind. Haar twaalfde kind, mijn overgrootmoeder Jozina Catharina, slaat dertien jaar later haar vleugels uit.

Onder de hoede van het gezin van de bevriende, Nederlands-Hervormde predikant Jacob Ossewaarde uit Sluis, die wordt benoemd in Meppel, begint Jozina als jonge vrouw een nieuw leven in Drenthe. Een voor haar onbekende plaats met andere gebruiken en een vreemde tongval. In 19e-eeuws godsvertrouwen onderneemt zij dit avontuur, met de bijbel als haar kompas.

In de Protestantse kerkbanken van Meppel wordt binnen de kortste keren gefluisterd: “Heb je het mooie meisje uit Zeeland al gezien?” Haar gave, fluwelige huid en donkerbruine ogen maken deel uit van de familieoverlevering. Vier jaar na haar verhuizing naar Meppel trouwt Jozina met de Drentse Jan Wiegers K., de zoon van een herenboer. Zij heeft moeten wennen aan de wat hoekige volksaard van de Drenten, die ook haar echtgenoot eigen is, maar met haar vriendelijke natuur, die gericht is op harmonie, lukt het. Het huwelijk van Jozina en Jan is gelukkig. Jan is niet gemakkelijk, maar hij heeft zachte, grijsblauwe ogen en schrijft een leven lang gedichten voor haar die hij na wandelingen onopgemerkt in de zak van haar mantel achterlaat.

Borduurpatroon met Lelietjes-van dalen van Jozina Catharina

Met Zeeuws geld uit Jozina’s erfenis laten Jan en zij een beeldig huis met trapgevel bouwen voor het gezin dat zij hopen te stichten. De naam ‘Jozina Catharina’ prijkt fier op de gevel. Het is vele jaren later afgebroken toen de stationsweg in Meppel werd verbreed, maar rond 1957 ziet mijn moeder als kind het huis nog in volle glorie staan. Nichtje Lily wijst het haar aan tijdens een logeerpartij in Meppel en zegt: “Kijk, een huis met jouw naam erop!” De aanblik vervult mijn moeder, die dezelfde doopnamen heeft als haar lievelingsgrootmoeder, met een gevoel van trots.

Negen kinderen van Jozina en Jan bereiken de volwassenheid – steeds worden er twee meisjes en een jongen na elkaar geboren en dat drie keer. Mijn grootmoeder Maria is de een na jongste. Een eigenzinnig, snel verongelijkt meisje dat voor straf regelmatig door haar oudste zuster in de opkamer wordt opgesloten, waar zij zich dan hard huilend op de grond laat zakken om met haar zwarte rijglaarsjes tegen de deur te trappen. Het zusje net boven haar is gezegend met blonde krullen die continu door Jan en alleman worden geroemd. Mijn grootmoeder moet het echter doen met melkboerenhondenhaar in een onbeduidende kleur, dat stijf als een liniaal naar beneden hangt. Het is deze eerste onbillijke behandeling van het leven die zich in haar ziel etst. Het zou haar voortdurende gevoel onrecht te worden gedaan een levenslange impuls geven.

Uit de verhalen van wijlen mijn grootmoeder komt Jan naar voren als een filosofisch ingestelde, politiek geïnteresseerde denker, die de kranten spelt en ervan houdt om te discussiëren over recht en onrecht – steeds met de Bijbel als ijkpunt. Maar ook al schrijft hij vrome en amoureuze gedichten, weekhartig is hij bepaald niet. Zo is bekend dat hij er ‘s winters een gebruik van maakt om een wak in het ijs te hakken en in het ijswater te baden. Kinderen die op bezoek komen, worden steevast onderworpen aan een harde, ongemakkelijke kennismaking. Met zijn handen ferm op hun schouders geplant, kwalificeert Jan hen een voor een. De tengeren van postuur doet hij af als ‘wittebrood’, de naar zijn oordeel gezonde en stevig gebouwde kinderen noemt hij ‘bruinbrood’, of als hij heel tevreden is ‘roggebrood’. En wanneer zijn weerspannige, jongvolwassen zoon David dronken huiswaarts keert na een uitgaansavond – en dat niet voor de eerste keer – laat hij deze onbewogen afranselen door een van de knechten. Net zo vaak totdat David tot inkeer komt.

Zakdoekje van Jozina Catharina

Jozina bestuurt het huishouden met rust en wijsheid, zo wordt er gezegd, en heeft een kalmerende invloed op het gezin, waar een flink aantal ongemakkelijke karakters deel van uitmaakt. Avond na avond kookt ze de sterren van de hemel. Andere uitvoerende taken had zij vrijwel niet in het welvarende gezin. Vele jaren hebben Jan en Jozina het materieel goed. In het begin vanwege het kapitaal dat Jozina inbrengt en later door de inkomsten uit het bedrijf dat Jan opzet met kapitaal van zijn vader Wieger. Zeeuws en Drents geld samen.

Jans vader, Wieger, had eerder namelijk in één klap al zijn landerijen buiten Meppel (rondom De Bult) verkocht, toen tot zijn teleurstelling was gebleken dat geen van zijn drie zonen boer wilde worden. Met vaders geld begint Jan een exportbedrijf gericht op Engeland. Hij handelt in (blik)groenten, aardappelen en eieren. Een opmerkelijke keuze voor een dichter-denker, zoals later zal blijken.

Tijdens de Grote Depressie gaat het mis. De Beurskrach in New York in 1929 luidt een periode in van wereldwijde economische crisis (1929-1939), die bij uitstek het op Engeland gerichte exportbedrijf van Jan Wieger raakt. Wanneer dan ook nog eens blijkt dat er talloze, oude rekeningen uitstaan waar Jan – naar dan blijkt – nooit achteraan is gegaan en die nu niet meer kunnen worden geïnd, zit er niets anders op dan hun villa ‘Jozina Catharina’ te verkopen, evenals hun overige vastgoed in Meppel. Ze nemen hun intrek in een klein huis. Jan ondergaat de gebeurtenissen gelaten, wordt echter al snel ernstig ziek en overlijdt op 66-jarige leeftijd, Jozina berooid achterlatend. Zonder klagen ondergaat Jozina alle rampspoed: de maatschappelijke teloorgang van de aanzienlijke familie, het verdampen van het kapitaal en het verdriet om het verlies van haar man. De Bijbel zal levenslang haar kompas blijven.

Op dat moment woont mijn grootmoeder Maria, jong en ongetrouwd, als enige van de kinderen nog thuis. Moeder en dochter besluiten nu ook het kleine huis te verkopen en beginnen in een groter huurhuis dapper een pension met twee kamers, om in hun onderhoud te kunnen voorzien. Jozina’s sleutelmandje uit die periode is via mijn grootmoeder en moeder op mij overgegaan en heeft zijn oorspronkelijke functie behouden. Waar ik mijn vingers om het hengsel vouw, deden eerder mijn overgrootmoeder, grootmoeder en moeder dat.

Dit verhaal is voor mijn moeder, Jozina Catharina. Op een dag in 1949 nam zij als 4-jarige samen met haar moeder  voor de laatste keer afscheid van grootmoeder Jozina Catharina en kreeg zij van haar – tussen de spijlen van het ziekenhuisbed door – haar parfumflesje aangereikt, als geschenk ter nagedachtenis. Op de weg terug naar huis beloofde mijn moeder zichzelf om iedere dag aan haar ‘omaatje’ te zullen denken. 


Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt de Zeeuwse hofstede van mijn betovergrootouders bij een vergissingsbombardement op Sluis verwoest. Alleen de grote schuur in het oude centrum, die hen ook toebehoorde, herinnert nu nog aan hen.