schrijf

Droomboom

Nina in appelboom, Pieterburen, 2002

Een schommel onder een boom is fijn. Een boom die bloeit in de lente is in dat geval nog beter. Ik had er een als kind, een schommel onder een bloesemboom. Op het hoogste punt raakten de takken mij aan en ik hen. In een fractie van een seconde waren de roze bloemen dan onwerkelijk dichtbij. Op dat heerlijke hoogste punt blijven wilde ik. Bij iedere zwaai wenste ik dat de schommel bovenaan zomaar halt zou houden, zou bevriezen als op een plaatje in een prentenboek, midden tussen de bloesem. Om na een poosje weer voorwaarts de kale lucht in te zwieren. Want dat enge gevoel in je buik hoorde er ook bij. En dan met één zwaai terug naar de takkenarmen. Geluk zonder inmenging van woorden, dat was het. Dromen zonder precies te weten waarover. Als je je zo kon voelen, zou het met mijn leven wel goed komen, dacht ik.

Rie Cramer | Het Engeltjesboek, 1975 (eerste druk 1938) |Uitgeverij Van Goor

Een andere boom waarvan ik hield, was de dromenboom uit het Engeltjesboek van Rie Cramer. De engeltjes uit het prentenboek konden me niet zoveel schelen. Dat ze allemaal dezelfde gezichten hadden met vleugels en haren in dezelfde tint geel vond ik teleurstellend.

Dromenboom uit: Het Engeltjesboek | Rie Cramer | 1975 (eerste druk 1938) | Uitgeverij Van Goor

Mij ging het om dat ene plaatje van die boom hoog in de wolken, met een wonderlijk rode stam. Een avondlucht met sterren erachter. Aan de takken bungelden doorzichtige bellen gevuld met dromen. Dat fascineerde me. Zo zien dromen er dus uit voordat ze in je hoofd terechtkomen. Ik keek en keek. Dat deed ik zo vaak dat de bladzijde uiteindelijk losliet uit het boek. Voor de zekerheid zeiden de volwassenen voorzichtig: “Zo’n boom bestaat niet echt, dat begrijp je toch wel?” “Tuurlijk”, zei ik dan en wist dat dat wél zo was. Maar hoe leg je dat uit. Als kind een volwassene ergens van overtuigen is een zinloze onderneming. Je kunt beter instemmen en er het jouwe van denken. Hun ‘echt’ zal altijd anders zijn dan het mijne, wist ik.

Piet Mondriaan, Avond; Rode boom | 1908-1910 | olieverf op doek | 70 x 99 cm | collectie Kunstmuseum Den Haag

Hun ‘echt’ zal altijd anders zijn dan het mijne.

Ik had het gelijk van Mondriaan aan mijn kant. Dat begreep ik pas veel later, toen ik in Kunstmuseum Den Haag ging werken. Twee droombomen van vroeger hadden mij geschikt gemaakt voor de zijne. Piet Mondriaans Rode Boom was me bij de eerste aanblik meteen zo vertrouwd geweest. Ik herkende hem. Niet alleen had Mondriaan gezien dat de avondzon soms een onwaarschijnlijk rood doet ontstaan tegen een achtergrond van donkerend blauw. Ook moet hij hebben ervaren hoe sprakeloos gelukkig je kunt zijn onder een enkele boom. En hoe echt dat is.

Justine in boom, Park Meijendel, 2003

Vorige zomer wilde ik weer eens in de armen van een boom. Op ooghoogte van de bladeren zijn, omringd worden door groen. Ik vond een appelboom met aantrekkelijke takken. Een ladder was er niet. Klimmen zou ik naar het hoogste punt van de imaginaire schommel. Het eerste stuk ging wonderwel, totdat ik viel. Daar had ik niet op gerekend. Ruim voordat ik boven was, werd ik simpelweg uitgeworpen als een ongewenste appel. Dat lag niet aan de boom, noch aan mij. Het was de werkelijkheid die me terugfloot. Herinneringen kun je niet overdoen. Wel in dagdromen, maar daar kwam het die dag niet van met een beurse bil.

De eerste versie van dit verhaal werd in 2009 gepubliceerd in Boomstang – blad over bomen van Stang Gubbels, Trichis publishing.