Foto JvO | 2024
Toen ik tien jaar oud was, nam mijn moeder mij mee naar de huisarts. Ik had sinds een paar weken twee verontrustende bultjes aan de voorkant van mijn ribbenkast, waar naar gekeken moest worden. Het nauw aansluitende lijfje van mijn kinderjurk deed me pijn. Dat de twee onderhuidse schijfjes ter grootte van een rijksdaalder zich precies achter mijn tepels bevonden had bij haar geen enkel belletje doen rinkelen.
Foto PvO | Utrecht, in de achtertuin | 1979
Na bestudering van de verhevenheden verklaarde de huisarts geruststellend: ‘Ze krijgt op termijn borsten’. Die mogelijkheid was mijn moeder niet ingevallen. En mij al helemaal niet. Onmiddellijk begreep ik dat het hier om een onafwendbaar proces ging. En dat vervulde me met zorg. Er zou een nieuw, tweeledig lichaamsdeel uit mij groeien, dat me geheel tegen mijn zin de wereld van de volwassenen in zou drijven. En het zou ook nog eens reacties van anderen gaan oproepen, voorzag ik.
Gerard van Honthorst, De koppelaarster, 1725 olieverf op paneel | Centraal Museum Utrecht
Vaak genoeg had ik als klein meisje bij de sigarenwinkel in de rij gestaan bij het postloket, precies naast het rek met ‘vieze blaadjes’. Mannen lieten er al bladerend hun oog gaan over foto’s van blote vrouwen met een wezenloze gezichtsuitdrukking en borsten zo groot als meloenen. De mededeling van de huisarts vervulde mij dan ook met ongerustheid. Wie kon mij verzekeren dat ik niet ook zulke kreeg?
Of tepels als scherp geslepen potloodpunten die de moeder van mijn vriendinnetje tot mijn immense schrik in een ijskoud badhokje in het zwembad bleek te hebben. En er bestonden zelfs exemplaren omcirkeld door een volle maan in een verontrustende bruintint, zo had ik een keer gezien toen mijn tante haar baby voedde. Zulke wilde ik niet.
Afgezien van het esthetische aspect was er ook nog de kwestie van de bladerende types bij de sigarenwinkel. Het sloeg mij koud om het hart: gingen mannen ook zo naar mij kijken als ik die borsten eenmaal had? Of beter gezegd: juist niet naar mij kijken, maar alleen nog naar die lichaamsdelen. En daar gevoelens bij krijgen die ik toen zeker nog niet wilde oproepen. Gevoed door de ruim in ons huis vertegenwoordigde feministische tijdschriften van mijn moeder sloegen mijn bezorgdheid en verontwaardiging al snel om in activisme.
l. Foto SvO | in de Biedermeierstoel, 1979 | r. Hangertje met vrouwenteken uit mijn kindertijd
Het zal er komiek uitgezien hebben: een frêle, tienjarig meisje met vlechten dat in het postkantoor met een hard-rieten boodschappenmand opzettelijk in volle vaart tegen mannen aan loopt die rustig een keuze staan te maken uit het aangeboden bloot. Maar – ik biecht het nu dan maar op – ik deed dat zo nu en dan, helemaal in mijn eentje. En vertelde het geen sterveling. Geschrokken staarden die mannen me bij zo’n botsing aan, waarbij ik fel terugkeek. Geen van mijn volwassen slachtoffers heeft me ooit terecht gewezen. ‘Wie geschoren wordt moet stil zitten.’ Zou dat het zijn geweest? Bevend van spanning voelde ik mij na afloop een ware heldin.
Maar hiermee was mijn ongerustheid over het eindresultaat van het fysieke groeiproces dat zich voltrok nog niet geadresseerd. Ook daar vond ik iets op. Ik besloot te bidden voor de goede afloop. Hoe je dat moest doen leidde ik af uit ‘Little House on the prairy’ op televisie , want thuis deden we welbewust niet aan geloofsuitingen. Net voor het slapengaan was bidden het meest effectief had ik begrepen. Met gevouwen handen kon je beleefd iets vragen aan God dat heel belangrijk voor je was, waarna je je bede plechtig moest besluiten met ‘Amen’. Dan pas telde het als gebed. Talloze malen smeekte ik op deze manier om een overzichtelijk formaat borsten met twee frambozen. Dat bidden helpt, weet ik sindsdien.
Maar hoe kwam ik eigenlijk aan dat meisjesachtige schoonheidsideaal dat zo ver af staat van de realiteit van doorsnee borsten (zeker na zwangerschap en borstvoeding)? Dat de meerderheid van de volwassen vrouwen tot overmaat van ramp ook nog eens het gevoel zou kunnen geven een minder geslaagd lichaamsdeel te hebben. Meer dan drie paar had ik er op die leeftijd immers nog niet gezien, leert mijn berekening.
En het gaat beslist verder dan het simpele gegeven dat ik zelf tenger ben, van jongs af aan tevreden met mijn lijf – en misschien daarom bescheiden aangroei ambieerde. ‘Als jij bloot over staat zou lopen, zou geen mens er aanstoot aan nemen’, is mij ooit gezegd. Tijdens mijn (zelf)onderzoek kwam ik dan ook uit bij de beeldende kunst en de media in de jaren 70, die een rol moeten hebben gespeeld.
l. Venus/Aphrodite, marmer, 50-350 n. Chr. | m. Venus, marmer, 50-350 n. Chr. | r. Vrouw, marmer, 50-350 n. Chr | Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden
In groep 7 van de basisschool maakte ik kennis met de beeldhouwkunst van de Klassieke Oudheid. Het jaarlijkse schoolreisje voerde die keer naar Leiden, naar het Rijksmuseum voor Oudheden aan het Rapenburg. Ik herinner me goed hoe mijn klasgenoten zich al klierend door het museumbezoek heen werkten en ik als betoverd naar de eeuwenoude beelden stond te kijken. Venus met half afgezakte draperie en marmeren mannen met fraaie torso’s. De pure schoonheid ervan maakte veel indruk op me. Ligt daar soms de grond van mijn ideaal en – recht evenredig – mijn kinderlijke afkeer van het niet-geïdealiseerde lichaam?
Als kind heb ik de Venus van Willendorf nooit gezien, maar de kans is groot dat ik ervan gegriezeld zou hebben. Het spijt me dit te moeten toegeven. Dat mijn jeugdige smaak leunde op de esthetiek van de Grieken en Romeinen is goed mogelijk. In een groot deel van de Westerse kunstgeschiedenis is dat ook niet anders.
Venus van Willendorf, circa 24.000 – 22.000 v.Chr. , kalksteen | Naturhistorisches Museum Wien
Edward Burne-Jones, The Golden Stairs, 1880, Olieverf op paneel | Tate Brittain, London
Neem nou de Engelse schilderkunst van de Prerafaëlieten waar ik als brugklasser als een blok voor viel (nog altijd schilderijen voor mij uit de categorie ‘troost in zware tijden’). In 1849 vonden de oprichters van The Preraphaelite Brotherhood – William Holman Hunt, Edward Burne-Jones, John Everett Millais en Dante Gabriel Rossetti – dat het anders moest.
Om de beeldende kunst vooruit te helpen in haar ontwikkeling (en de behoudende Royal Academy een hak te zetten) konden kunstenaars beter juist achterom kijken, vonden ze. Naar de tijd van vóór Raphael en Michelangelo, toen de schilderkunst zich nog bezighield met pure, spirituele en invoelbare kunst. De kunstenaars van de ‘Preraphaelite Brotherhood’ en na 1860 de zogeheten ‘Aestetic Movement’ kozen voor onderwerpen met veel symboliek, vol verwijzingen naar poëzie en literatuur, en een esthetiek die vaak verwijst naar – daar is ‘ie weer: de Klassieke Oudheid.
John William Waterhouse, Hylas and the nymphs, 1896, Olieverf op doek| Manchester art Gallery
In 2018 is dit schilderij een week lang verwijderd van zaal om debat te bewerkstelligen over de traditionele (mannelijke) weergave van de vrouw als passief, oogstrelend (lustopwekkend) wezen en/of femme fatale.
‘Mijn publiek houdt niet van het rauwe, het vulgaire, de aangeboden dijen, de beloofde seks, de billen of de gepresenteerde borsten. Mijn publiek wil mysterie, verbeelding.’
David Hamilton
En dan was er nog mijn kinderkamer, waarin van mijn tiende tot circa dertiende jaar hyper romantische kaarten en posters prijkten van foto’s van de Engelse fotograaf David Hamilton (1933-2016). Deze verkreeg enorme bekendheid in de jaren 70 en 80 met droomachtige, soft focus foto’s van tengere jonge vrouwen in schaarse, doorzichtige of pastelkleurige kleding, gesitueerd in idyllische omgevingen. Als meisje vond ik deze beelden onvoorstelbaar mooi. Ze inspireerden me voor het interieur van mijn kinderkamer en deden me dagdromen. Wat hoopte ik dat de romantische liefde iets in die richting zou blijken te zijn. Er bestonden dus wel degelijk mannen met een tedere blik en dat gaf mij hoop.
Dit alles in de context van onderbouwklassen van de middelbare school waar veel jongens zich niet van hun beste kant lieten zien. Als je als meisje je schooltas oppakte van de vloer probeerden ze een potlood tussen je billen te steken (ik begreep toen nog niet waarom, maar vervelend vond ik het wel). Ze gebruikten grove woorden en maakten wanneer ze de kans kregen vunzige toespelingen. Het dieptepunt werd bereikt toen een groep jongens met maandverband uit de vuilnisbak een spoor markeerde in de lange gang tussen de kleedkamer en het gymlokaal. Onder hun hoongelach liepen wij meisjes er vernederd en doodstil langs naar de gymles. Wat ik toen voelde zat dicht tegen haat aan.
Foto PvO | in de serre van mijn ouderlijk huis, 1987
Nee, dan een kunstenaar als Burne-Jones, Waterhouse, of Hamilton. Zo’n man zag jouw schoonheid als vrouw en hield zich verre van grof- en lelijkheid. Iets romantisch’ in die trant dacht ik destijds en ik zette mijn ideaal kracht bij door jarenlang meisjesachtige, ‘onschuldige’ Laura Ashleyjurken te dragen in pastelkleuren. Maar was het vrouwbeeld dat ik als tiener koesterde en nastreefde eigenlijk wel authentiek, en autonoom ontstaan vanuit mijzelf?
‘On ne naît pas femme, on le devient.
‘Je komt niet ter wereld als vrouw, je wordt vrouw.’
Simone de Beauvoir
Toen ik als student het beroemde werk ‘De Tweede sekse’ (1949) las van Simone de Beauvoir vielen mij de schellen van de ogen. In niet mis te verstane bewoordingen leverde zij daarin de bewijsvoering voor ‘het zwakke geslacht’ als historisch construct van een door mannen gedomineerde wereld.
De Beauvoir zette uiteen hoe de verheerlijking van het moederschap de vrouw aan huis bindt en belet de wereld in te trekken, hoe de vrouw nog meer van haar vrijheid verliest door tot object te worden gereduceerd en hoe zij zelf medeplichtig wordt aan haar eigen lot. En vervolgens terecht komt in een van de archetypen die daarmee samenhangen: de moeder, de maagd/heilige of de hoer.
Zonder me daar bewust van te zijn had ik als jong meisje een van deze rollen gekozen. Een die het dichtst bij mijn natuur ligt? Of was het zoals mijn moeder altijd zegt: ‘Als romantiek niet bestond zou Jet er de uitvinder van zijn’?
Iets van mijn romantische noties heb ik ondertussen onder invloed van de realiteit en mijn ontwikkeling ingeleverd. Ik herken haarscherp het uitsluitende, potentieel onderdrukkende mechanisme van dwingende vrouwelijke schoonheidsidealen, die taai zijn en deels nog altijd terug te voeren op het verre verleden. (Laten we overigens niet uit het oog verliezen dat jonge mannen ook complexen wordt aangepraat door het heteroseksueel vrouwelijk gedweep met: ‘Dark, tall and handsome’. En dat een ‘sixpack’ nou niet bepaald een schoonheidsideaal vertegenwoordigt dat voor inclusief kan doorgaan. Toch werkt dat op metaniveau anders uit dan voor vrouwen omdat de wereld nog altijd – dat is toch niet te geloven? – door mannen wordt beheerst).
Aanvullend deed de studie Kunstgeschiedenis me inzien dat Hamiltons fotografie hoofdzakelijk steunt op effectbejag en dat zijn esthetiek nauwelijks meer te bieden heeft dan zoetheid. Ik zwoor zijn werk definitief af. Toch kan niets mijn teleurstelling beschrijven toen in 2016 bekend werd dat fotograaf David Hamilton in verband wordt gebracht met seksuele mishandeling van zijn (minderjarige) modellen en zelfs verkrachting. Achter zijn lieve fotografische blik bleek geen lieve, vrouwvriendelijke man schuil te gaan. En dat was ik ondertussen toch blijven denken.
Zijn fotografische oeuvre, zo besefte ik toen, was keihard het resultaat van Hamiltons eigen male gaze die niet zo fris was als het leek. En die mij – in mijn denken over mijn eigen vrouw-zijn – ook nog eens mede had beïnvloed. Het was in zijn geheel een grote deceptie.
l. Fa-reclame, 1979 | r. Pagina uit het mooie-dingen-plakboek uit mijn kindertijd
Dit is dan ook de reden waarom ik hier principieel geen van zijn foto’s opvoer als illustratie, maar een beeld uit dezelfde cultuurhistorische periode: een still uit de naar mijn idee wat onschuldiger zeepreclame van Fa uit 1979. Je kunt het je nu niet meer voorstellen maar het reclameblok op televisie voorzag destijds in een filmpje van een jonge vrouw die gekleed in een witte zwembroek extatisch blij over het strand naar de zee rent. Juist als ze een golf in springt zie je heel even haar tietjes. Zulke wilde ik als kind: klein, onopvallend en door de zon gekleurd. De bijbehorende reclametekst versterkte het gevoel van vrijheid en natuurlijkheid dat mij in relatie tot het menselijk lichaam aansprak: ‘Met de wilde frisheid van limoenen’ (al had ik in die tijd geen idee wat een limoen was).
In dezelfde tijd knipte ik uit een damesblad een foto voor mijn mooie-dingen-plakboek dat hetzelfde natuurlijke blootideaal vertegenwoordigt, gecombineerd met twee dingen waar ik toen ook al van hield: een tuin en schrijven. Zo moest bloot zijn.
Foto RJB, In een Frans korenveld, 2005
In retrospectief vraag ik mij nu af of de fantasie die ik zelfs respectievelijk in 2005 en 2017 nog uitleefde door in een wit nachthemd een Frans korenveld in te lopen (vol schrammen kwam ik er weer uit) en in mijn blootje in een Zweeds meer rond te zwemmen toch nog altijd het na-ijlende effect zijn geweest van de esthetiek van John Waterhouse, David Hamilton en Fa. De vraag stellen is hem beantwoorden.