plant

There’s always the garden

foto Eric de Vries

Een kop thee doet altijd goed, op ieder moment. Bij geluk, vermoeidheid of zorg – thee werkt. Het is op een subtiele manier verkwikkend en stabiliserend. Zo is het ook met een tuin. Zodra je oog valt op het groen en je handen de zwarte aarde raken, krijgt je geluk een tijdloos soort stevigheid of verdwijnt dat wat je hart bezwaarde. Dat gebeurt onmiddellijk, zelfs voordat je je bewust wordt van het gezang van merels, het rond hupsen van padden, het wonderlijke roze van rabarberstelen en de geur van jasmijn.

Als kind was er altijd een tuin voor mij, zowel bij mijn ouders als bij mijn grootmoeder, des te treuriger om hier als volwassen tuinier van verstoken te zijn en er alleen nog maar naar te kunnen verlangen. Maar, wie niet rijk is, moet slim zijn. Voor de minder bedeelde, vaak is dat een stedeling, is er sinds de 19de eeuw een uitkomst: de volkstuin. We hebben er sinds jaren een.

Als we daar zijn, werken we ons te barsten in deze idylle, die niettegenstaande onze arbeid permanent oogt als visieloze kwekerij van wildgroei. Voor iedere tuinexpert dan. Volgens de tuincontrole-commissie die toeziet op het onderhoud hebben we dan ook nooit hoger gescoord dan een ‘matig’. Dat kan ons echter niet deren. Zoals je eigen baby met waaioren en rode vlekken de liefste en de mooiste is, zo is onze tuin dat voor ons.

De winde wurgt er het kattenkruid en trekt zonder scrupules de rozen naar de grond. Teleurgesteld door het gebrek aan water laat de hydrangea zijn blad geel worden. Aan de brandnetels branden we onze vingers en het kleefkruid hecht zich aan mijn haren. De munt slaat achter onze ruggen zijn slag en wint in coalitie met de bosaardbei en de blauwe smeerwortel ieder jaar terrein. Voor de zoveelste keer raken de bietjes niet volgroeid omdat ik niet hardvochtig genoeg was om de kiemplantjes in het voorjaar uit te dunnen. En de slakken eten boerenkool in plaats van wij. In grote getale weten de distels zich keer op keer tussen de tegels te vestigen, terwijl op schaduwplekken een kleverig soort mos de harde kleigrond verstikt en de perenboom oranje sproeten krijgt.

Het is allemaal waar, maar – ik beleef er het geluk van de seizoenen en de schoonheid van alles wat kleurt, geurt, zingt, rondkruipt en er zijn leven leidt.

foto’s Eric de Vries

In de herfst gaan de lentebolletjes de grond in – die mijn geestesoog op dat moment al doet bloeien, verzacht de Japanse anemoon het hart, weren de laatste rozen zich onbevreesd tegen wind en regen, en dekken we tot slot de plantenbedden toe met lappendekens van geelrode bladeren.

In de winter strekken de bomen langs slootkant hun donkere armen naar ons uit en beleeft de purperen helleborus zonder enige vorm van concurrentie haar schoonste uur. Net voordat de winter te lang duurt, zijn het mijn lievelingen die ingrijpen: sneeuwklokjes, in knusse groepjes – zuiver wit met groene biesjes – bloeiend.

Er verschijnt een wonder op ijle steel, de enige bloem op aarde met ruitpatroon – de kievitsbloem. Thuis worden in de kweekbakken bij de balkondeuren de pompoen- en courgetteplanten geboren. Pioenen breken open als ballerina’s in poederroze tutu’s. Klaprozen met blaadjes van het zachtste zijdevloei verschijnen overal waar het hen belieft. Akeleien huppelen – gerokt en gespoord in roze, paars, wit en citroengeel -gearmd door de tuin.

De zomer brengt geurende Engelse rozen en goudsbloemen die herinneren aan schooltuintjes. De onwankelbare witte floxen weerkaatsen het laatste licht van de dag. Riddersporen in ultramarijn blauw naast wonderlijk gevormde komkommers. Totdat de brutaal rankende bloemen van de Oost-Indische kers het einde van de zomer inluiden, in hetzelfde oranje als de vruchten van de lijsterbes. Knisperend en zilverkleurig hangen de zaden van de judaspenning als munten aan de verdroogde stelen.

De laatste pompoenen kunnen mee naar huis. Het wordt tijd om de plantenbedden toe te dekken met lappendekens van geelrode bladeren. En voor een kop thee.